[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

Gentse opstanden

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Dit is een overzicht van de opstanden in Gent door de eeuwen heen. In de 14e en 15e eeuw stonden Gentse burgers er om bekend zich niet neer te leggen bij in hun ogen onrechtvaardig bestuur van de stad door de adelstand en graven. De bewoners hadden de steden tot economische bloei gebracht en ze stonden op voor hun rechten en vrijheden. Vanuit het perspectief van de adel en de graven sprak men van een rebels karakter.

De veertiende eeuw wordt door historici gezien als een periode met een hoog opstandig klimaat in West-Europa en Italië.[1] De directe aanleiding moet gekaderd worden in het toen geldende leenstelsel en een structureel conflict tussen de naar autonomie strevende stedelijke bevolking en het streven van de graven naar centralisatie van het bestuur. Leenheren die maatregelen namen om de stedelijke autonomie te beperken en eerder overeengekomen stedelijke privileges naast zich neerlegden, riepen weerstand op.

Er was sprake van politiek gemotiveerde opstanden, op sociale leest geschoeide opstanden en conflicten uit economische belangen. De tegenstellingen binnen de zich economisch sterk ontwikkelende steden waren groot. Aan de ene kant grote groepen mensen die onder uiterste zware omstandigheden thuis of in kleine neringen in de vervaardiging van lakenstoffen werkten en hoopten op verbetering van hun sociale toestand.[2] Aan de andere kant een kleinere maar invloedrijke groep mensen die in ambachten, handel en andere beroepen werkten en in de organisatie van stad en beroepsgroep (gilden) of die tot de lage adel behoorden. Zij hadden een vorm van onderwijs genoten en waren er financieel en sociaal beter aan toe. De verschillende beroepsgroepen konden ook sterk verschillende eisen hebben; de ene was bijvoorbeeld afhankelijk van de lokale markt, terwijl de andere afhankelijk was van internationale in- en uitvoer.[3]

In het veertiende-eeuwse Vlaanderen waren collectief geweld en opstand schering en inslag. Het verloop van opstanden vond plaats tussen verschillende belangengroepen: strijd van stad tegen vorst, zoals in Gent, strijd tussen steden onderling, zoals Gent tegen Brugge en interstedelijke conflicten tussen burgergroepen met verschillende belangen zoals de volders tegen de wevers. Het ging vaak om grootschalige protesten gedurende een periode van relatief lange duur.[4] Het economische en politieke klimaat kan gezien worden als grondlegger voor de uitbraken van collectieve opstanden. De Vlaamse steden wonnen in de dertiende eeuw aan economisch belang en konden zich, mede doordat burgers gingen opkomen voor hun rechten tegenover het gezag, in de veertiende eeuw ontpoppen als lokale machtscentra die tegenhangers van het centrale bestuur door de leenheren werden. Sinds de akte van Senlis uit 1301 zag het Gentse stadsbestuur er zodoende volledig anders uit. Zo werden ambachtsorganisaties toegelaten om deel te nemen aan het bewind, waarmee de absolute macht van de viri heriditarii – machthebbers door erfopvolging – was doorbroken. Verschillende belangengroepen probeerden hun eisen door te drukken door samenwerking en via collectieve actie, waar de zwakkere Vlaamse graven onvoldoende weerwerk tegen kon bieden.[5]

Het waren vooral de burgers van Gent die het niet eens zijn met het bestuur van de graaf, in tegenstelling bijvoorbeeld tot de stad Brugge die meer graafgezind was. Dat lag niet zozeer aan het karakter van de Gentse burgers, maar aan politieke en economische omstandigheden en uiteenlopende belangen. Zo werden bijvoorbeeld lange tijd spanningen tussen beide grote steden aangejaagd door het graven van een kanaal, de Brugse Leie, dat Brugge zou verbinden met de vaarwaters van Gent.[6] Brugge kreeg toelating voor de graafwerken, maar dit was in strijd met het stapelrecht op graan dat Gent had verkregen in 1358, dus de beslissing van de graaf werd in Brugge wel, maar in Gent niet in dank afgenomen. De Gentse schippers, brouwers en de handel zagen zich bedreigd en kwamen in verzet.

Zo kunnen voor elke opstand (gerechtvaardigde) belangen worden gedetecteerd voor zowel de opstandige groep als de groep waartegen men zich verzet.

1128: verzet tegen Clito

[bewerken | brontekst bewerken]

Na de moord op graaf Karel de Goede door de Erembalden duidde koning Lodewijk VI van Frankrijk de Normandische vorst Willem Clito aan als opvolger. Het vestigen van zijn gezag verliep vrij vlot tot een rivaal met Engelse steun opdook in de persoon van Diederik van de Elzas. Dit ‘kandidaatje van de Gentenaars’, zoals Galbert van Brugge hem wrevelig omschreef, kreeg in februari 1128 steun van de edelman Iwein van Aalst, die namens de poorters van Gent openlijk tegen Clito sprak.[7] Ook Sint-Omaars keerde zich tegen hem, snel gevolgd door Brugge en Rijsel. Clito sneuvelde in juni bij Aalst voor hij de Gentenaars kon bedwingen. Met steun van de rebellerende steden werd Diederik van de Elzas de nieuwe graaf.

1275-1281: het gemeen tegen de XXXIX

[bewerken | brontekst bewerken]

Stakingen in de textielsector culmineerden in 1275 in het aan de kant schuiven van de 39 Gentse schepenen. Waarschijnlijk werd dit oligarchische stadsbestuur vervangen door een rivaliserende factie patriciërs die steun genoot onder de ambachtsklasse.[8] Gravin Margaretha kwam naar Gent om dit tijdelijke bestuur te installeren, dat tot 1277 moet hebben gezeteld. Het is slechts gekend uit een brief die het stuurde aan koning Filips de Schone om de machtsovername te legitimeren. Nadien sluimerde het conflict voort, om in het revoltejaar 1280 weer aan de oppervlakte te komen. De stedelijke belastingheffing leidde tot onlusten. Opnieuw vond het gemeen een bondgenoot in de grafelijke macht en het patriciaat in de koning: Gwijde van Dampierre zette in 1280 de XXXIX af, maar het volgende jaar deed het Parlement van Parijs zijn beslissing teniet.

1297-1302: verzet tegen Filips de Schone

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Vlaamse Opstand (1297-1305) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Gwijde van Vlaanderen zette in 1297 opnieuw het Gentse stadsbestuur af. De graaf bekocht zijn opstandigheid met gevangenschap en zag koning Filips de Schone in 1301 Vlaanderen annexeren. Gent behoorde tot de steden in het grafelijke kamp die de koning weerstonden. Aan het hoofd van zijn leger kwam Filips naar Vlaanderen en ook naar Gent, dat verdedigd werd door een garnizoen onder Robrecht III van Bethune. Op 8 mei gaf de stad zich na onderhandelingen over. De koning herstelde de XXXIX in ere, maar zorgde ervoor dat het orgaan niet langer gemonopoliseerd werd door enkele families. Hierdoor nam Gent het volgende jaar niet deel aan de Guldensporenslag, al bracht Jan Borluut nog een behoorlijke delegatie in het veld.

1337-1349: Jacob van Artevelde

[bewerken | brontekst bewerken]

Het begin van de Honderdjarige Oorlog had onmiddellijk gevolgen in de tweede grootste stad benoorden de Alpen. Koning Eduard III van Engeland legde de wolexport naar Vlaanderen lam in reactie op het handelsembargo waarmee graaf Lodewijk van Nevers zijn leenplicht tegenover Filips VI van Frankrijk invulde. Gent belegde eind 1338 een volksvergadering, waarna het stadsbestuur werd vervangen door vijf hoofdmannen geleid door Jacob van Artevelde. Hij voer een neutrale koers die door Frankrijk en Engeland werd aanvaard, zodat de wolhandel weer op gang kwam. Artevelde verkreeg de steun van Brugge en Ieper en wierp zich op als feitelijk leider van Vlaanderen. Met zijn Witte Kaproenen onderdrukte hij de textielnijverheid van de kleine steden en het platteland, die tevergeefs steun zochten bij Lodewijk van Nevers. De vernederde graaf vluchtte naar Parijs. Artevelde verving hem door een ruwaard, Simon de Mirabello, en schaarde zich nu voluit in het Engelse kamp. Eduard liet zich in 1340 als koning van Frankrijk huldigen op de Gentse Vrijdagmarkt. Met Vlaamse hulp won hij de Slag bij Sluis en sloeg hij het Beleg van Doornik, dat echter op niets uitliep. Vlaanderen zag de Engelse troepen vertrekken en had te lijden onder het graanembargo ingesteld door Filips VI. Niettemin wist Artevelde zijn anglofiele beleid nog een aantal jaren aan te houden. Bij afwezigheid van de graaf bakenden de drie grote Vlaamse steden in 1343 elk formeel hun 'kwartier' af waarin ze administratief en fiscaal de plak zwaaiden. Hij kon niet verhinderen dat de Gentse wevers en volders, die zijn machtsbasis vormden, elkaar in 1345 te lijf gingen op quaden maendach vanwege een loonconflict. Weversleider Geraard Denijs negeerde zijn matigende tussenkomst, liet de volders afslachten en doekte het bewind van de hoofdmannen op. Te midden deze interne strijd heetten Oudenaarde, Geraardsbergen en Dendermonde de graaf terug welkom. Voor hen was de uitbouw van het Gents kwartier tot een stadstaat geen wenselijke evolutie. Hoewel niet langer opperhoofdman, ging Artevelde in Sluis met de Engelsen onderhandelen om de Zwarte Prins graaf te maken. Het kwam hem in Gent, waar de droom van de stadstaat nog leefde, op beschuldigingen van verraad te staan. Een bijl in zijn hoofd maakte een einde aan zijn bewind. Nochtans zetten de wevers, die de macht in de stad overnamen, de pro-Engelse politiek voort. Aan de chaos en willekeur waarin hun bewind ontaardde, kwam een einde in 1349, toen de volders wraak namen voor de slachting van vier jaar tevoren. Op Goede Disendach 13 januari zetten ze de poorten open voor een legertje ballingen en haalden ze de bovenhand in een treffen met de wevers. Het nieuwe regime dat ze aan de macht brachten in Gent, erkende het gezag van de graaf Lodewijk van Male, die in naam reeds drie jaar was aangetreden. Op de machtswissel volgde een uittocht van vele honderden wevers, wat tot problemen leidde voor de hele textielsector.

1359-1360: weversopstand

[bewerken | brontekst bewerken]

De wevers van Gent, Brugge en Ieper deden in 1359 een gewelddadige poging om meer inspraak te verwerven.[9] De Gentse wevers hadden in 1349 hun plaats in het stadsbestuur moeten afstaan aan de volders, wier loon ze nochtans bepaalden. Sindsdien hadden ze met stakingen, onlusten en emigratie hun onvrede geuit. Ze gebruikten daarbij de egalitaire slogan Al eens ghebuer, gebuers ghelike. Opgejut door Étienne Marcel, die in Parijs het leven had gelaten in weversoproer, stuurden ze aan op een gewapend treffen. Dat kwam er op 12 juli 1359 en de volders dolven het onderspit. Graaf Lodewijk van Male legde zich neer bij de nieuwe situatie en stond het weversambacht een voordelige statutenwijziging toe, bevreesd als hij was voor een interstedelijke weverscoalitie. Vervolgens lieten de Gentenaars hun makkers uit Ieper en Brugge in de steek en traden ze verzoenend op. Een poging van de volders om de situatie te keren draaide op 1 februari 1360 faliekant uit: ze werden opnieuw verslagen en verloren nu helemaal hun plaats op de schepenbanken. Vanaf dan kende Gent het regime van de Drie Leden: de poorters, wevers en kleine neringen zetelden in het stadsbestuur en de volders waren voorgoed uitgesloten. Dit regime bleef stabiel tot de Concessio Carolina van 1540 het bestuur grondig hertekende.

1373: voldersuittocht

[bewerken | brontekst bewerken]

Nieuwe episode in de strijd tussen volders en wevers. Om hun looneisen kracht bij te zetten hielden de volders stakingen en verlieten ze in groep de stad. De graaf trad verzoenend op maar weigerde de positie van de wevers aan te tasten. De volders zagen hun actie onderdrukt.

1379-1385: Gentse Oorlog

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Gentse Opstand (1379-1385) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

In mei 1379 vielen Witte Kaproenen uit Gent arbeiders aan die werkten aan een kanaal Brugge-Leie. Gent dreigde zo een pak inkomsten mis te lopen. De optredende baljuw werd vermoord en een kasteel van graaf Lodewijk II van Male in de as gelegd. Volksleider Jan Hyoens wist een algemene opstand tegen Lodewijk van Male uit te lokken, maar stierf op 1 oktober 1379. Lodewijk kon met veel toegevingen en hulp van zijn schoonzoon Filips de Stoute een vrede bewerkstelligen. Vervolgens ontketende hij een oorlog op het platteland en blokkeerde hij Gent, dat zijn bondgenoten verloor. Drie belegeringen leverden de graaf geen doorbraak op. Gedreven door honger werd een vredesakkoord onderhandeld in Harelbeke, maar de wevers voorkwamen op 24 januari 1382 de goedkeuring ervan door op een volksvergadering Filips van Artevelde naar voren als nieuwe leider. Met zijn rechterhand Pieter van den Bossche begon hij rivalen uit de weg te ruimen. Toen hij er niet in slaagde militaire steun uit Engeland te bekomen, ging hij naar de onderhandelingstafel in Doornik. De grafelijke eisen waren echter onverteerbaar. In een wanhoopsdaad viel Artevelde op 5 mei 1382 met 4000 Gentse rebellen Lodewijk aan in Brugge. Hij verraste hem op het Beverhoutsveld en wist hem bijna gevangen te nemen. Na deze nederlaag riep Lodewijk van Male de hulp van koning Karel VI van Frankrijk in. Een tienduizend man sterk leger drong Vlaanderen binnen en ontmoette de stadsmilitie van Artevelde in de Slag bij Westrozebeke. De Gentenaars werden in nauwelijks twee uren vernietigend verslagen en Filips van Artevelde liet het leven. Omdat de Fransen niet doorstootten naar Gent, ging de opstand door onder Frans Ackerman. Hij zag de kansen keren toen de Engelse bisschop Henry Despenser in het voorjaar van 1383 in Calais landde. Met Gentse hulp overwon hij in de Slag bij Duinkerke en nam hij vervolgens enkele Vlaamse steden in de kuststreek. In juni sloeg hij met Gentse hulp het Beleg van Ieper, maar een nieuw Frans-Bourgondisch leger kwam de stad ontzetten. Terwijl de Engelsen vertrokken, gingen de Gentenaars Oudenaarde innemen. Uiteindelijk konden ze meegenieten van de Frans-Engelse wapenstilstand die op 26 januari 1384 werd gesloten. De dood van de oude graaf en zijn opvolging door Filips de Stoute leek de rust te bezegelen, maar de Honderdjarige Oorlog stuurde de gebeurtenissen in een andere richting. Om een invasie van Engeland door de Franse koning Karel VI te voorkomen, viel Frans Ackerman in juli 1385 met 1.300 Gentenaars Damme aan. Ze konden de stad anderhalve maand houden. Na hun verdrijving gingen hertog Filips en koning Karel Gent belegeren. De goed verdedigde stad leed weer onder strooptochten en uithongering. Er werden vredesonderhandelingen aangeknoopt waarin Filips de Stoute zich grootmoedig toonde. De Vrede van Doornik die op 18 december 1385 werd ondertekend, voorzag in onderwerping door Gentenaars zonder enige vorm van bestraffing.

1432-1435: ambachtenoproer

[bewerken | brontekst bewerken]

In de 15e eeuw bleven economische grieven opstanden veroorzaken, maar was het centraal machtsapparaat sterker geworden. In augustus 1432 kwamen de Gentse volders in opstand tegen het monetaire beleid en de corruptie in het stadsbestuur.[10] Ze herhaalden dat in mei 1433 op de avond voor Hemelvaartsdag. Hertog Filips de Goede wist het oproer te onderdrukken. Hij deed enige fiscale toegevingen en schonk de Gentenaars pardon.

1449-1453: strijd tegen Filips de Goede

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Gentse Opstand (1449-1453) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De wens van hertog Filips de Goede om centralisering door te voeren in zijn rijk, leidde in 1449 tot een gewapend conflict. Hij wilde greep krijgen op de benoeming van het stadsbestuur en door belastingen minder afhankelijk worden van beden. Gent weigerde echter de zouttaks die hij in januari 1447 voorstelde. De hertog zette de dekens af en saboteerde de rechtspraak, tot de gilden er genoeg van kregen en op 26 oktober 1451 de wapens opnamen. Ze namen de zoutwinning Biervliet en organiseerden een revolutionair bewind van volksvergaderingen. In april 1451 namen de Gentse milities steunpunten langs de Schelde en de Dender. Filips reageerde de volgende maand met een oorlogsverklaring. Hij leed een nederlaag in de Slag bij Nevele. Oudenaarde hield echter stand onder Simon van Lalaing, wiens troepen zich konden verenigen met de Bourgondische hoofdmacht in Geraardsbergen en de oprukkende versterking onder Jan van Bourgondië. De Gentenaars lieten hun artillerie achter, doorstonden zelf een beleg van 1 tot 15 mei, en vochten diverse schermutselingen uit, waaronder de Slag om Bazel. In deze periode gingen de Groententers aan het roven onder de Bastaard van Blancstain. In juli had de hertog stevig de overhand, maar hij kon de zaak niet afmaken vóór de winter. Koning Karel VII van Frankrijk onderhandelde een bestand, wat echter niet verhinderde dat de achtergelaten Bourgondische garnizoenen werden gebrandschat door de Gentenaren. Tot in Rijsel zorgden ze voor problemen. Daar ze elke opening voor onderhandelingen afwezen, begon Filips op 18 juni 1453 een nieuwe campagne. Terwijl zijn vloot vanuit Sluis en Antwerpen de Schelde opvoer, rolde hij de kleinere versterkingen op, waaronder de kastelen van Schendelbeke, Poeke en Gavere. Onder bedreiging werden 25.000 Gentenaars opgetrommeld om dat laatste kasteel te ontzetten. Deze milities werden vernietigend verslagen in de Slag bij Gavere. Wat overbleef van het Gentse leger kon vluchtend de stad bereiken, waarna deze zich zonder verdere strijd overgaf. In de Vrede van Gavere legde Filips harde voorwaarden op.

1467-1469: verzet tegen Karel de Stoute

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Gentse Opstand (1467-1469) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Na de dood van zijn vader maakte hertog Karel de Stoute op zondag 28 juni 1467 zijn Blijde Intrede in Gent, waar de gilden weg waren op Sint-Lievensprocessie. De stad ging al veertien jaar gebukt onder de zware Vrede van Gavere en had goede hoop dat hun vorst genade zou schenken. Karel kreeg die dag een goede ontvangst, maar de volgende ochtend zorgden de terugkerende bedevaarders voor stampei, onder meer door een tolhuisje te slopen. Woedend begaf Karel zich te paard naar de Vrijdagmarkt, waar de gilden zich geïnstalleerd hadden rond de relikwie van Sint-Lieven. Vergeefs gebood hij iedereen de plaats te ontruimen. Door de dreigende massa ging Karel naar het Tooghuis om zijn "kinderen" in het Diets van zijn goede intenties te verzekeren. Naast hem verscheen plots de knecht Bruneel Hoste, die onder toenemend gejuich de afschaffing van de Gaverse beknottingen begon te eisen. Het volk bezette de Vrijdagmarkt tot 's anderendaags een delegatie kwam melden dat Karel instemde met de meeste eisen. De hertog vertrok op 1 juli en bevestigde de toezeggingen op 28 juli, mits de Gentenaars zich zouden verontschuldigen voor hun wangedrag. Hiervoor trokken de stedelijke notabelen op 8 augustus naar het Koudenbergpaleis. Met deze onderwerping leek de kous af, tot Karel in november 1468 meedogenloos optrad tegen Luik. De stad werd met de grond gelijk gemaakt en overlevenden konden enkel nog in de bossen terecht. De Gentenaars, wie de schrik om het hart sloeg, deden spontaan afstand van de toezeggingen en gingen op 8 januari 1469 een tweede keer naar Brussel om zich te vernederen. Hun geliefkoosde keure van 1301 werd voor hun ogen verscheurd.

1477: opstand tegen Maria van Bourgondië

[bewerken | brontekst bewerken]

Na Karels dood op het slagveld moest zijn opvolger Maria van Bourgondië onder Franse oorlogsdreiging grote toegevingen doen. Vooral de Gentenaars zetten druk op de ketel. Op 30 januari 1477 bekwamen ze het herstel van de stedelijke privileges die Maria's vader en grootvader hadden afgenomen. Ten overstaan van de Staten-Generaal, die in de stad waren bijeengeroepen, kende Maria op 11 februari het Groot Privilegie toe, dat centrale instellingen afschafte, onderdanen een veto gaf tegen oorlogen en de positie van het Diets verbeterde. De vijf ondertekenaars van de onderwerping aan Karel de Stoute werden terechtgesteld wegens onduechdelic gouvernement en in april ondergingen Willem Hugonet en Guy van Brimeu, de onderhandelaars van Maria in Parijs, hetzelfde lot omdat hun geloofsbrieven niet strookten met het Groot Privilegie. Ze waren veroordeeld door een 36-koppige commissie waarin 28 Gentenaars zetelden. De hertogin probeerde met haar genaderecht de onthoofdingen te voorkomen en richtte zich rechtstreeks tot de menigte, maar die was verdeeld en begon een schreeuwstrijd. Het vonnis werd bevestigd en ook een laatste tussenkomst van Maria bij het schavot was vergeefs. Zelf werd ze in huisarrest geplaatst op het Prinsenhof. Maria verzette zich tegen de huwelijkskandidaten die haar onderdanen naar voren schoven en wist een brief te smokkelen naar aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, waarin ze hem verzocht hun huwelijksafspraak na te komen. Maximiliaan kwam in augustus naar Gent om dat te doen en het bewind van de Nederlanden de facto over te nemen.

Op 5 november begonnen de ambachten nog een staking tegen de fiscale druk en het vorige stadsbestuur. Het ging om een actie van de Drie Leden. Maria en Maximiliaan schonken de opstandelingen op 12 november collectief genade.

1479: februarioproer

[bewerken | brontekst bewerken]

Een nieuwe oproerige episode vond plaats in februari 1479.[11] Met een wapeninghe toonden enkele opstandige ambachten hun ongenoegen over het fiscale beleid.

1483-1492: opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk

[bewerken | brontekst bewerken]

Na het overlijden van zijn echtgenote in 1482 wierp Maximiliaan zich op als voogd en regent namens hun vierjarige zoontje. Hij verkreeg de instemming van alle Nederlanden behalve de Staten van Vlaanderen, die onder meer wantrouwig stonden tegenover zijn Franse oorlogsplannen. Maximiliaan sloot daarop de Vrede van Atrecht, maar nam na de dood van koning Lodewijk XI de wapens weer op. De Gentenaar Jan van Coppenolle, secretaris van de schepenenbank, nam de leiding over de opstand van de Vlaamse steden. De Drie Leden richtten in juni 1483 een regentschapsraad op waarin vertegenwoordigers van de adel en de steden het graafschap bestuurden. Dankzij een coalitie met omliggende gewesten en zijn sterke leger wist Maximiliaan de Gentenaars in juli 1485 te verslaan. Ze waren genoodzaakt zijn regentschap te erkennen in de Vrede van Sluis.

Drukkende oorlogen, belastingen en muntontwaarding leidden tot een economische crisis die de opstand eind 1487 deed herleven. In Gent grepen de opstandelingen op 4 november de macht. Opnieuw wierp Jan van Coppenolle zich op als hun kapitein. De Witte Kaproenen probeerden Maximiliaan gevangen te nemen op weg van Antwerpen naar Brugge, maar dit mislukte en de gevangen militieleden werden opgeknoopt. Gent kreeg steun uit Frankrijk en kon ook rekenen op Brugge, dat Maximiliaan in februari 1488 tijdens een bezoek gevangen zette. Drie maanden lang bleef de Rooms-Koning opgesloten. Met het keizerlijke leger van zijn vader in aantocht, sloten beide partijen vrede. Maximiliaan werd op 16 mei vrijgelaten in ruil voor het aanvaarden van de belangrijkste Vlaamse eisen. Hij hield zich niet aan deze afgeperste voorwaarden en ging direct met het keizerlijk leger Gent belegeren. Voor Filips van Kleef, die borg stond voor de naleving van de Brugse vrede, betekende dit echter woordbreuk. Hij schaarde zich aan de kant van de Vlaamse opstandelingen. Nadat het beleg van Gent na een maand was opgeheven, stelde Kleef zich in het najaar aan het hoofd van de Vlaamse troepen voor een veroveringstocht met als doel de overige gewesten in de opstand te betrekken. Onder meer Brussel opende de poorten voor hem. Maximiliaan sloot vrede met de Fransen, stelde Albrecht van Saksen aan tot landvoogd en vertrok in februari 1489 naar Hongarije.

Na een extreem bloedige oorlog wist deze de opstandige Brabanders te bedwingen. In november 1490 boog ook Brugge het hoofd, maar Gent vocht nog twee jaar geïsoleerd verder en versterkte zijn verdedigingswerken met het Rabot. In juni 1491 kreeg de radicale factie weer greep op het stadsbestuur, maar ze had een groot deel van de bevolking tegen zich. Na een jaar kreeg een meer gematigde factie het bestuur in handen. Ze begon met Maximiliaan te onderhandelen over vrede en liet op 16 juni zijn leger binnen. Onmiddellijk rolden enkele hoofden, waaronder dat van verzetsleider Jan van Coppenolle. In de Vrede van Cadzand moest Gent onder meer afzien van haar Witte Kaproenen, van de jurisdictie over haar kwartier en van de autonomie der ambachten.

1537-1540: opstand tegen keizer Karel

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Gentse Opstand (1540) voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Het verlies aan stedelijke vrijheden door de Vrede van Cadzand werd in 1515 bevestigd door keizer Karel V in een edict dat de minachtende bijnaam Calfvel meekreeg. Deze oorkonde werd in 1537 publiek verscheurd uit ongenoegen over een nieuwe oorlogsbede, die de Gentenaars overigens weigerden op te hoesten. Als om de keizer te tarten, hielden de Gentenaars in 1539 een magnifiek rederijkerstornooi waaraan rederijkerskamers deelnamen van Holland tot Artesië. De spelen gaven blijk van stedelijke solidariteit en geloofskwesties kwamen er nogal vrijmoedig aan de orde. Pas eind 1539 kon de keizer optreden.

Hij reisde uit Madrid af naar de Nederlanden en ontving de Gentse delegatie op 25 januari 1540 vriendelijk in Valenciennes. De intocht van de keizer op 14 februari beloofde minder goeds. Hij liet zich voorafgaan door vier Duitse vendels die plaatsnamen op de Vrijdagmarkt en kanonnen op de straten begonnen te richten. Nadat nog meer troepen waren ingekwartierd, vaardigde Karel op 17 februari een arrestatiebevel uit voor de 25 kopstukken van de opstand. Het stadsbestuur moest op 20 februari weer trouw zweren aan het Calfvel en vier dagen later een streng requisitoir van procureur-generaal Baudouin le Cocq aanhoren. Op 6 maart verweerden ze zich in het Prinsenhof tegen de beschuldiging van majesteitsschennis. De keizer wilde met hun bestraffing een voorbeeld stellen. Ruim een week later werden de kopstukken van de opstand op het Sint-Veerleplein onthoofd. Hun lichamen werden op wielen gebonden en hun hoofden op spietsen geplaatst. Ook een eerlijke betering was deel van de straf. Op 3 mei moest een grote groep vooraanstaande Gentenaars blootsvoets door de stad trekken. De stoet werd gesloten door 50 creesers met een beulsknoop om de hals. Ook werden de Gentenaars gedwongen grote delen van de Sint-Baafsabdij af te breken om plaats te maken voor een dwangburcht, het Spanjaardenkasteel. De stedelijke vrijheden werden nog verder ingeperkt door de Concessio Carolina: schepenen werden voortaan door de vorst aangesteld en hadden minder macht, de Brede Raad werd afgeschaft en de neringen gekortwiekt. De Klokke Roeland, zinnebeeld van de Gentse zelfstandigheid, werd weggehaald uit het Belfort.

1577-1584: calvinistische republiek

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Gentse Republiek voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Op 8 november 1576 hadden de Staten-Generaal zich in de Pacificatie van Gent uitgesproken tegen de aanwezigheid van Spaanse troepen in de Nederlandse gewesten. Met de steun van opstandige edelen kon Vlaams stadhouder Jan van Croÿ twee dagen later het Spanjaardenkasteel innemen op muitende Spaanse soldaten, hoewel hij het gezag van landvoogd Juan van Oostenrijk erkende. Jan van Croÿ kreeg op 20 september 1577 een staatse opvolger in de persoon van Aarschot.

Voor de radicale calvinisten in het stadsbestuur, aangevoerd door Jan van Hembyze en François van Ryhove, ging dit niet ver genoeg. Op 28 oktober 1577 pleegden ze een machtsgreep. Ze namen Aarschot gevangen, evenals de grootbaljuw van Gent en de bisschoppen van Brugge en Ieper. Een Comité van XVIII kreeg het bewind in handen. Gesteund door predikanten als Petrus Datheen en Herman Moded en door Engelse en Schotse huurlingen, slaagde de aldus gevormde Gentse Republiek erin grote delen van het graafschap Vlaanderen te controleren. Onder meer Kortrijk, Menen, Ieper, Ronse en Brugge werden veroverd en onder calvinistisch bewind gesteld, terwijl Deinze en Dendermonde zich vrijwillig aansloten. Katholieke geestelijken kregen het zwaar te verduren en kerken werden van hun beelden ontdaan. Ingaand tegen de godsdienstvrede bepleit door Willem van Oranje, zorgde het Gentse bestuur voor een radicale protestantisering van de stad. In de Pinksterstorm van mei 1578 werden kloosters aangevallen en monniken terechtgesteld wegens sodomie.

Op 4 februari 1579 sloot Gent zich als eerste Vlaamse stad aan bij de Unie van Utrecht. Koning Filips II, die ook graaf van Vlaanderen was, werd op 6 augustus 1579 van zijn gezag vervallen verklaard, waarmee Gent het voortouw van de Nederlandse Opstand nam (Oranje was officieel nog trouw aan Filips II). Opnieuw kwam de droom van een zelfstandige stadsrepubliek naar voren.

Eind 1579 groeiden Ryhove en Hembyze uit mekaar. De Oranjegezinde Ryhove moest even de stad verlaten, maar wist de radicale Hembyze uit het stadsbestuur te zetten en werd op 1 september 1579 grootbaljuw van Gent. In de Staten van Vlaanderen keurde Gent op 26 juli 1581 het Plakkaat van Verlatinghe goed. Dit herhaalde feitelijk de eerdere afzetting van de koning, maar deze keer samen met de andere gewesten en in het idee de troon vacant te maken voor een nieuwe soeverein. Het calvinistische bewind richtte een theologische universiteit op en legde een nieuwe omwalling aan.

De malcontenten, in Gent ook smalend paternosterknechten genoemd, begonnen vanuit het zuiden te knagen aan het gebied gecontroleerd door de Gentse Republiek. Lalaing nam op 1 oktober 1578 Menen in, op 28 februari 1580 Kortrijk en nog enkele maanden later Deinze. De komst van landvoogd Alexander Farnese betekende de definitieve ommekeer. Op 6 juli 1582 viel Oudenaarde, het volgende jaar gingen Aalst, Duinkerke en Nieuwpoort verloren.

Dit leidde tot een omwenteling binnen het stadsbestuur: Hembyze kwam op 24 oktober 1583 weer aan de macht en Ryhove werd verbannen. Vanuit Dendermonde blokkeerde Ryhove de bevoorrading van Gent. Ondertussen voerde de dictatoriale Hembyze geheime onderhandelingen met de Spanjaarden die de stad belegerden. Hij werd ontdekt en op 4 augustus 1584 wegens hoogverraad terechtgesteld. Ieper en Brugge hadden zich toen reeds aan Parma overgeven. Op 17 augustus volgde ook de Arteveldestad. Ruim 4.000 Gentenaren maakten gebruik van de vrije aftocht voor calvinisten. De rooms-katholieke godsdienst werd weer de enig toegestane, en het Spanjaardenkasteel werd hersteld.

1789: verjaging van de Oostenrijkers

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Vier Dagen van Gent voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Veldslag in de straten van Gent, november 1789.

In de beginfase van de Brabantse Omwenteling werden de keizerlijke troepen van 13 tot 16 november 1789 uit Gent verjaagd. Nadat het Comité van Breda informatie gekregen had over de kleine bezetting van het Gentse garnizoen, werd het patriottenleger vanuit Nederland daarheen gestuurd. De Oostenrijkers hadden lucht gekregen van dit plan maar reageerden te traag om de aanvallers de pas af te snijden. Ze konden nog net het garnizoen versterken met 600 man onder kolonel Jacques-Henri de Lunden, waarna de patriotten op vrijdag 13 november voor de poorten van de stad verschenen. Majoor Philippe Devaux was sceptisch over de afloop en liet de troepen onder zijn bevel in de steek van zodra de aanval op de Brugse Poort en de Saspoort moeilijkheden stelde. Niettemin drongen de patriotten de stad binnen. Ze dreven de stellingen die Lunden had uitgezet terug tot tegen de kazerne en de Sint-Pietersabdij. Na plunderingen door het keizerlijk leger kregen ze de volle steun van de Gentenaars. In de loop van de nacht kwamen Arberg en Schröder met duizenden regeringstroepen het Spanjaardenkasteel versterken. Van daaruit lieten ze dagenlang de stad beschieten. Op 15 september waagde Schröder een uitval, maar hij raakte gewond en blies na een kwartier de aftocht. Uit Kortrijk kregen de patriotten versterking van kapitein Alison met 400 strijders en een viertal kanonnen. De volgende dag werd Lunden bestookt en gaf hij zijn kazerne over. Het Spanjaardenkasteel werd in de nacht van 16 op 17 september discreet geëvacueerd. De overwinning van de patriotten zorgde voor grote verbazing en vreugde. Het was een doorbraak in de Brabantse Omwenteling: nauwelijks twee weken later stelde het Tractaet van Vereeninge de onafhankelijke confederatie der Verenigde Nederlandse Staten in het vooruitzicht.

1839: Katoenoproer

[bewerken | brontekst bewerken]
Zie Katoenoproer voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Van 30 september tot 5 oktober 1839 voerden de Gentse katoenarbeiders woelige acties tegen hun hongerlonen en werkloosheid. Ze maakten hun eisen kenbaar in petities en voerden de druk op met stakingen en demonstraties. Het leger joeg op 2 oktober een manifestatie op de Vrijdagmarkt uiteen, waarbij een 'draadjestrekker' het leven liet. Nadat de orde was hersteld, ging de regering in op een aantal eisen van de arbeiders.

In de strijd tussen vrijhandel en protectionisme mobiliseerden de fabrikanten hun arbeiders. Het kwam tot ernstige onlusten. De rijkswacht kreeg de situatie niet onder controle en deed een beroep op het leger, waarbij verschillende gewonden vielen. Een vergelijkbaar door fabrikanten aangespoord arbeidersoproer vond een jaar later in 1857 plaats in Doornik.[12]

  • Johan Dambruyne, "Een doorgewinterde rebel", in: Johan Decavele (ed.), Keizer tussen stropdragers. Karel V, 1500-1558, 1990, p. 123-140
  • Marc Boone en Hanno Brand, Vollersoproeren en collectieve actie in Gent en Leiden in de 14de-15de eeuw (pdf), in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 1993, nr. 2, p. 168-192
  • Jelle Haemers, "Social Memory and Rebellion in Fifteenth-Century Ghent", in: Social History, 2011, p. 443-463
  1. M. Mollat en P. Wolff, Ongles bleus, Jacques et Ciompi: les révolutions populaires en Europe aux XIVe et XVe siècle. Paris, Calmann-Lévy, 1970, p. 54.
  2. R. De Muynck, “De Gentse oorlog (1379-1385). Oorzaken en karakter.” In: HMGOG, 1951, p. 312.
  3. M. Boone en H. Brand, “Vollersoproeren en collectieve actie in Gent en Leiden in de 14de-15de eeuw”, p. 168-192.
  4. M. Mollat en P. Wolff, op. cit., p. 139, en S.K. Cohn, Lust for Liberty, The Politics of Social Revolt in Medieval Europe, 1200-1425. London, Harvard University Press, 2006, p. 205.
  5. Dries Merlevede, De Gentse opstand (1379-1385): ‘Le commun se esmeut’. Een onderzoek naar de leidersfiguren en de opstandige massa in de verhalende bronnen. (masterproef), Universiteit Gent, 2008-2009. Gearchiveerd op 9 juni 2023.
  6. M. Vandermaesen, e.a. De Witte Kaproenen: de Gentse opstand (1379-1385) en de geschiedenis van de Brugse Leie. Gent, Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen (10), Gent, 1979, p. 13
  7. Raoul Van Caenegem, "De Gentse Februari-Opstand van het jaar 1128", in: Spiegel Historiael, 1978, p. 478-483
  8. Frans Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omsteeks 1302, 1938, p. 247-250 en 357-359
  9. Victor Fris, "Les origines de la réforme constitutionnelle de Gand de 1360 à 1369", in: Annales de la Féderation archéologique de Belgique, 1907
  10. Victor Fris, "De onlusten te Gent in 1432-1435", in: Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand, 1900, p. 163-173
  11. Victor Fris, "L'Emeute de Gand en février 1479", in: Bulletin de la Société d'histoire et d'archéologie de Gand, 1909, p. 1-16
  12. Witte, Els, Jean-Pierre Nandrin, Eliane Gubin, Gita Deneckere. Nieuwe geschiedenis van België / 1 1830-1905 / druk 1: 1830-1904. Lannoo Uitgeverij, p. 35. ISBN 9789020962192. Geraadpleegd op 8 augustus 2020.