Gebruiker:Avertje/Kladblok
René Caillié | ||
---|---|---|
Algemene informatie | ||
Volledige naam | Auguste René Caillié | |
Geboren | 19 november 1799 Mauzé-sur-le-Mignon | |
Overleden | 17 mei 1838 La Gripperie-Saint-Symphorien | |
Nationaliteit(en) | Frans | |
Beroep(en) | Ontdekkingsreiziger |
Auguste René Caillié (Mauzé-sur-le-Mignon, 19 november 1799 - La Gripperie-Saint-Symphorien, 17 mei 1838) was een Franse ontdekkingsreiziger en de eerste Europeaan die levend terugkeerde uit de stad Timboektoe. Caillié was in Timboektoe voorafgegaan door een Britse officier, majoor Gordon Laing, die in september 1826 werd vermoord toen hij de stad verliet. Caillié was daarom de eerste die levend terugkeerde.
Caillié werd geboren in West-Frankrijk, in een dorp vlak bij de haven van Rochefort, in het departement Deux-Sèvres. Zijn ouders waren arm en stierven toen hij nog jong was. Na een korte schooltijd leerde hij het vak van schoenmaker, wat hij niet leuk vond. Hij las graag reisbeschrijvingen, waaronder het boek Robinson Crusoe van Daniel Defoe. Op 16-jarige leeftijd verliet hij zijn ouderlijk huis en meldde zich aan als bemanningslid op een Frans marineschip. Op 17-jarige leeftijd ging hij aan boord en maakte zijn eerste reis naar Afrika als bediende van een Franse officier. Hij kwam aan in Saint-Louis aan de kust van het huidige Senegal in West-Afrika. Vanuit Saint-Louis trok hij zuidwaarts langs de kust naar Dakar. Na enige tijd in West-Afrika gebleven te zijn, stak hij vervolgens de Atlantische Oceaan over naar Guadeloupe op een koopvaardijschip. Twee jaar later, in de jaren 1818 en 1819, bracht hij een tweede bezoek aan West-Afrika, waarbij hij een Britse expeditie door de Ferlo-woestijn naar Bakel aan de Sénégal vergezelde.
Caillié keerde in 1824 terug naar Saint-Louis met een sterk verlangen om ontdekkingsreiziger te worden en Timboektoe te bezoeken. Om enkele van de moeilijkheden van de eerdere expedities te vermijden, probeerde hij om alleen te reizen, vermomd als moslim. Hij overtuigde de Franse gouverneur in Saint-Louis om te helpen bij de financiering van een verblijf van 8 maanden bij de nomadische bevolking in de regio Brakna in het zuiden van Mauritanië, waar hij de Arabische taal en de gebruiken van de islam leerde. Hij slaagde er niet in om verdere financiering te krijgen van de Franse of Britse regering, maar aangemoedigd door de prijs van 9.000 frank die door de Société de Géographie in Parijs werd aangeboden aan de eerste persoon die terugkeerde met een beschrijving van Timboektoe, besloot hij de reis zelf te financieren. Hij werkte een paar maanden in de Britse kolonie Sierra Leone om wat geld te sparen en reisde vervolgens per schip naar Boké aan de Rio Nuñez in het huidige Guinee. Van daaruit vertrok hij in april 1827 door West-Afrika. Een jaar later arriveerde hij in Timboektoe en verbleef daar twee weken voordat hij door de Sahara naar Tanger in Marokko reisde.
Bij zijn terugkeer naar Frankrijk werd hem de prijs van 9.000 francs toegekend door de Société de Géographie. Hij publiceerde een verslag van zijn reis, waarbij hij geholpen werd door de geleerde Edme-François Jomard. In 1830 werd hem de gouden medaille toegekend door de Société de Géographie.
Caillié trouwde en vestigde zich in de buurt van zijn geboorteplaats. Hij leed aan een slechte gezondheid en stierf op 38-jarige leeftijd aan tuberculose.
Jean Michel Claude Richard | ||||
---|---|---|---|---|
Geboren | 15 augustus 1785 | |||
Overleden | 27 december 1868 | |||
Geboorteland | Frankrijk | |||
Standaardafkorting | J.M.C.Rich. | |||
Toelichting | ||||
De bovenaangeduide standaardaanduiding, conform de database bij IPNI, kan gebruikt worden om Jean Michel Claude Richard aan te duiden bij het citeren van een botanische naam. In de Index Kewensis is een lijst te vinden van door deze persoon (mede) gepubliceerde namen.
| ||||
|
Jean Michel Claude Richard (Volon, 15 augustus 1785 - Saint-Denis (La Réunion), 27 december 1868) was een Frans botanicus en plantenverzamelaar.
Hij wordt in 1816 naar Senegal gestuurd als oppertuinman van de kolonie. Na de komst van Baron Jacques-François Roger (gouverneur van Senegal van 1822 tot 1827) in 1822 wordt de aanleg van een botanische tuin en proefkwekerij aan hem toevertrouwd. Deze is aangelegd aan de linkeroever van de Sénégal, in de buurt van het dorpje Nghiao. Als bewijs van zijn vertrouwen besloot Baron Jacques-François Roger deze tuin de naam Richard-Toll te geven (toll betekent “tuin” in het Wolof). Richard was verantwoordelijk voor alle planten, gebouwen en voorzieningen en onder zijn leiding werden een aantal nieuwe soorten geïntroduceerd in Senegal, waaronder bananen, cassave, sinaasappelen, suikerriet en koffie.
In februari 1824 wordt Richard naar Cayenne gestuurd. Op 30 juli 1824 werd krijgt hij de instructie om een dagboek bij te houden van zijn ervaringen en ontwikkelde hij een catalogus van de soorten die in de tuin gekweekt worden en verliet Senegal in 1825.
Richard werd geboren in Volon, Haute-Saône.
Avertje/Kladblok | |||||
---|---|---|---|---|---|
| |||||
Kaart | |||||
Cayor in rood, ca. 1850 | |||||
Algemene gegevens | |||||
Hoofdstad | Mboul | ||||
Talen | Wolof | ||||
Religie(s) | Islam | ||||
Regering | |||||
Regeringsvorm | Monarchie |
Cayor (Wolof: Kajoor, Arabisch: كاجور) was een historisch rijk, gelegen in het huidige West-Afrikaanse land Senegal. Het koninkrijk was van 1549 tot 1876 het grootste en machtigste koninkrijk dat zich afsplitste van het Jolof-rijk. Cayor lag in het noorden en midden van het hedendaagse Senegal, ten zuidoosten van het koninkrijk Waalo, ten westen van het koninkrijk Jolof en ten noorden van het koninkrijk Baol en het koninkrijk Sine.
Dichte bos beslaat twee derde van de ecoregio, voornamelijk groenblijvende loofbomen, maar veel hiervan is secundair bos of anderszins verstoord door menselijke activiteiten. Nog eens 22% van het terrein is open bos of struikgewas. De term 'farmbush' is toegepast op de gedegradeerde secundaire groei die volgt op slash-and-burn-landbouw. Veel voorkomende bomen zijn Dacroydes klaineana, Strombosia glaucescens, Allanblackia floribunda, Coula edulis en Diospyros sanza-minika. Semi-bladverliezende bossen komen voor op lagere hoogten in Guinee.
Omdat de natte gebieden zich tijdens de ijstijd uitbreidden en inkrompen, ontwikkelden zich 'eilanden' van gespecialiseerde soorten. Sommige van deze gebieden met gediversifieerde flora- en faunagemeenschappen bevinden zich in beschermde gebieden.
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | NT0402 | |||
Landen | Argentinië, Chili | |||
Bioom | Gematigd loofbos of gemengd bos | |||
Ecozone | Neotropisch gebied | |||
Florarijk | Antarctis | |||
Oppervlakte | 150.500 km² | |||
Klimaat | gematigd zeeklimaat | |||
|
De subpolaire bossen van Magellaan (Engels: Magellanic subpolar forests) vormen een ecoregio van gematigde bossen in het meest zuidelijke deel van Zuid-Amerika, in de landen Argentinië en Chili.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio ligt ten westen van het Andesgebergte, dat over het grootste deel van zijn lengte van noord naar zuid loopt, maar nabij de zuidpunt van Zuid-Amerika naar het oosten buigt en eindigt bij de archipel Vuurland. Het landschap wordt diep doorsneden door fjorden, met talloze eilanden, inhammen en kanalen, waaronder de Straat van Magellan, die Vuurland scheidt van het Zuid-Amerikaanse vasteland. Ten noorden van ongeveer 48° zuiderbreedte ligt de ecoregio gematigd bos van Valdivia. In het oosten liggen de drogere gematigde graslanden en struwelen van Patagonië, die in de regenschaduw van de Andes liggen.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]De bergen van de Andes ondervangen de met vocht beladen westelijke winden vanaf zee, waardoor gematigde en vochtige omstandigheden ontstaan waarin regenwouden kunnen gedijen. Zowel de koude oceanische Humboldtstroom die langs de westkust van Zuid-Amerika loopt als de koude Antarctische circumpolaire stroom, die van west naar oost door de Zuidelijke Oceaan loopt, houd de ecoregio koel en nat, en de sterke oceanische invloed matigt seizoensgebonden extreme temperaturen. De gemiddelde jaarlijkse temperaturen variëren van 6 ° C in het noorden tot 3 ° C in het zuiden en de jaarlijkse neerslag van 4.000 millimeter in het westen tot 450 millimeter in de oosten. Sneeuwval komt in het westen heel vaak voor en kan zelfs in de zomer voorkomen. Daarnaast komt mist zeer vaak voor. Verder waait er regelmatig een zeer sterke wind door de regio, waardoor bomen in kromme en gedraaide vormen gaan groeien.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Net als de noordwaarts gelegen gematigde bossen van Valdivia zijn de subpolaire bossen van Magellaan een toevluchtsoord voor de Antarctische flora. Binnen deze ecoregio komen zuidelijke beuken (Nothofagus) voor, die ook aangetroffen worden in eceregio's met gematigde bossen in Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland. De soorten Nothofagus betuloides, Nothofagus antarctica en Nothofagus pumilio zijn hier kenmerkende soorten uit dat geslacht.
Binnen deze ecoregio worden drie plantengemeenschappen aangetroffen, de heidevelden van Magellaan, de groenblijvende regenwouden van Magellaan en de bladverliezende bossen van Magellaan.
De heidevelden van Magellaan liggen aan de westelijke rand van de regio waar de oceanische invloed het sterkst is. Typerend voor deze heidegebieden zijn een hoge regenval van 5.000 millimeter, evenals koele temperaturen, harde winden, slechte drainageomstandigheden en een rotsachtige bodem met over het algemeen een dunne laag grond. Het grootste deel van het heidelandschap bestaat uit een mozaïek van laagblijvende planten, waaronder dwergstruiken en door de wind geschoren bomen, kussenplanten, grassen en mossen. Deze planten kunnen een onderlaag vormen van veen- en drassige gebieden. In meer beschutte gebieden zijn kleine opstanden van groenblijvend bos te vinden, waaronder Nothofagus betuloides, Drimys winteri, Lepidothamnus fonkii en Pilgerodendron uviferum.
Verder van de oceaan, in meer gematigde gebieden die minder zijn blootgesteld aan de oceanische wind en regen, verandert het heidelandschap in het altijdgroene regenwoud van Magellaan. Deze regenwouden bestaat grotendeels uit Nothofagus betuloides, samen met andere groenblijvende bomen, meestal Drimys winteri en Pilgerodendron uviferum, en af en toe Embothrium coccineum en Maytenus magellanica. In de beter gevestigde bosopstanden kan zich een soortenrijke struiklaag ontwikkelen. In blootgestelde, rotsachtige en slecht gedraineerde gebieden kunnen gebieden met de bladverliezende boomsoort Nothofagus antarctica en typische heidesoorten worden gevonden.
Naarmate men verder naar het oosten gaat, waar de regenval afneemt tot 800-850 millimeter, wordt Nothofagus betuloides minder dominant en vermengt zich met de bladverliezende Nothofagus pumilio in de overgang naar de bladverliezende bossen van Magellaan. Dit loofbos bestaat voornamelijk uit Nothofagus pumilio en Nothofagus antarctica. Wanneer je de drogere regenschaduw ten oosten van de bergen bereikt, verdwijnen de bossen en gaat men over naar de grasland-ecoregio's van Patagonië.
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | AA0801 | |||
Landen | Nieuw-Zeeland | |||
Bioom | Gematigd grasland, savanne of struweel | |||
Ecozone | Australaziatisch gebied | |||
Florarijk | Antarctis | |||
Oppervlakte | 53.500 km² | |||
Klimaat | gematigd zeeklimaat | |||
|
De pollengraslanden van Canterbury–Otago (Engels: Canterbury–Otago tussock grasslands) vormen een ecoregio van gematigde graslanden en struweel in het oosten van het Zuidereiland in Nieuw-Zeeland.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]Deze ecoregio bestaat uit een groot gebied met droge grasvlakten die gelegen zijn tussen de oostkust van het Zuidereiland en de Zuidelijke Alpen, in de regio's Canterbury en Otago. Het gebied omvat de Canterbury Plains langs de kust, hooglanden zoals de bergen van Central Otago en de Hawkdun Range en bergbekkens zoals het Mackenzie Basin en de Maniototo. De graslanden vormen samen de grootste vlakke vlakte van Nieuw-Zeeland en worden grotendeels gebruikt voor het laten grazen van vee.
Een aantal rivieren, waaronder de Rangitata, Rakaia, Ashburton en Waimakariri, doorkruisen de Canterbury Plains in een uniek web van vlechten die in en uit elkaar lopen. De rivieren van Otago zijn dieper en omvatten de grootste van Nieuw-Zeeland zoals de Clutha River.
Aan deze oostkant van de Zuidelijke Alpen valt minder regen, waardoor het klimaat droog is met een warme zomer en koude winter, waarbij de hooglandbekkens de droogste van allemaal zijn (minder dan 500 mm per jaar).
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]De Ubariwoestijn (Arabisch: عرق أوباري) is een zandwoestijn (erg) in de Sahara. Het grootste deel ervan bevindt zich in Libië. Twee kleine uitlopers strekken zich uit naar het westen tot in Algerije. De woestijn heeft de namen "Idehan Ubari", "Idehan Awbari" (Idehan betekent fijn zand in Tamasheq) of "Ubari Erg". Het gebied van de Ubariwoestijn wordt traditioneel bewoond door Toearegs.
Geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De Ubariwoestijn heeft een oppervlakte van 61.000 km². Hiervan ligt 58.000 km² in het zuidwesten van Libië, in de districten (gemeenten) Ghat, Wadi Al Hayaa, Sabha en Wadi Al Shatii. In het uiterste westen strekken twee kleine uitlopers van de zandwoestijn met een oppervlakte van 2.800 km² zich uit tot in de Algerijnse provincie Illizi. De kortste afstand van deze woestijn tot de Middellandse Zeekust bedraagt 410 kilometer.
De Ubariwoestijn heeft een langwerpige vorm, de maximale lengterichting bedraagt 630 kilometer in west-oostelijke richting. De grootste breedte bevindt zich in het centrale deel van de woestijn en bedraagt 250 kilometer in noord-zuidrichting. De twee westelijke uitbreidingen zijn elk ongeveer 260 kilometer lang. De noordwestelijke uitbreiding heet Erg Bou Rarhet. De oostelijke uitloper van de Ubariwoestijn heet Ramlat az Zellaf.
De zandwoestijn wordt in het noorden begrensd door de steenachtige plateaus van Hammada Tinghert in Algerije en Hammada al-Hamra in Libië, en verder in het noordoosten door de depressie van Wadi Al Shatii (waarnaar de gelijknamige gemeente is vernoemd) en de bergen van Jabal al-Hasawna. In het zuidoosten wordt de erg begrensd door de langgerekte Wadi Al Agial en de steenachtige plateaus van Msak Mellet en Msak Mustafit. In het zuidwesten grenst de woestijn aan het Fadnoun-plateau in Algerije.
Landschap
[bewerken | brontekst bewerken]De harde steenachtige basis van de Ubariwoestijn hebben hoogtes die variëren van 350 tot 600 meter. Deze wordt bedekt door zandduinen. Deze duinen bereiken in het westelijke deel van de woestijn een hoogte tot 170 meter. De hoogste duintoppen bevinden zich op 810 meter. Binnen de woestijn bevinden zich talrijke diepe, afvoerloze depressies (sebkhas) zonder zandbedekking, waarvan de hoogte overeenkomt met dat van de steenachtige basis van de woestijn. Dit toont aan dat er geen verhogingen van vaste grond zijn onder de zandduinen van de Ubariwoestijn.
In het zuidoostelijke deel van de woestijn, gelegen in het district Wadi Al Hayaa, bevinden zich ongeveer 16 kleine, permanent waterhoudende meren. Er is een keten van zes meren: van zuidwest tot noordoost Mandara - Um el Ma - Mahruqah - Baqata - Maflu - Gaberoun. Ongeveer 10 kilometer verder naar het noorden ligt nog een keten van vijf kleinere meren: Umm el-Rees - Freduha - Truna - Umm Hassa - Tademka.
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Erg Ubari op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
De Idehan Ubari is vernoemd naar de stad Ubari of Awbari, een Berbersprekende oasestad en de hoofdstad van het district Wadi al Hayaa in het gebied. Net als de Idehan Marzuq verder naar het zuiden, maakt de Idehan Ubari deel uit van de grotere Sahara-woestijn.
De Mandara-meren bevinden zich in Gaberoun, een oase in de oostelijke zone van de Ubari-woestijn.
Gaberoun (Arabisch: قبر عون) is een oase met een groot meer, gelegen in de Ubariwoestijn (Idehan Ubari) in de Libische Sahara. Administratief ligt de oase in het district Wadi Al Hayaa in de regio Fezzan in het zuidwesten van Libië.
Geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De oase en het gelijknamige meer maakt onderdeel uit van de Mandara-meren, die zich bevinden tussen hoge zandduinen (erg) in het verlengde van het enorme Idehan Ubari.
Het meer heeft een oppervlakte van ongeveer 9 hectare en is 26 meter diep. In het zuiden grenst het aan een zandduin tot 80 meter hoog. Kleinere zandlawines vallen herhaaldelijk in het meer, maar volgens één theorie bezwijken de holtes in de karstbodem van het meer steeds weer onder het gewicht van het zand, wat het vullen verhindert.[1] De bevolking schrijft het echter aan de plaatselijke heilige Oun toe dat het duin niet in het meer wegzakt. Omdat het meer geen uitlaat heeft en de verdampingssnelheid in deze regio de hoogste ter wereld is, is het zoutgehalte extreem hoog: ongeveer 5 keer zouter dan zeewater. Maar als je op slechts een paar meter van de kust een gat in het zand graaft dat reikt tot aan de grondwaterspiegel, kun je daar helder, zoutarm water krijgen. In het meer heeft zich een evenwicht van twee waterlagen met een verschillend zoutgehalte gevestigd: zoet tot een diepte van 1 meter, waaronder het bijna onaangenaam warm is met 35-40 °Celcius.
Historie
[bewerken | brontekst bewerken]De naam gaat terug naar een plaatselijke heilige Oun, wiens graf (qabr) zich in het onderste derde deel van het duin bevindt.
Een kleine Toeareg-stam bewoonde de oase; de ruïnes van hun nederzetting liggen verspreid tussen de palmen aan de noordwestelijke oever van het meer. Er wordt gezegd dat een van hun bronnen van bestaan de wormachtige schaaldieren waren die ze uit het zoute meer visten. Hieruit persten ze er een pasta uit die als afrodisiacum werd beschouwd, maar gemengd met dadelpasta diende het ook als hoofdmaaltijd. Ze werden daarom ook denigrerend Dawada of Daouda (“wormeters”) genoemd, waarvan de al even gebruikelijke naam “Dawada Lake” is afgeleid. Ze werden in de jaren tachtig verplaatst naar een nieuwe locatie buiten de zandduinen, in de Wadi Bashir, ten zuiden van de erg, een nederzetting met betonnen appartementen die speciaal waren gebouwd voor de hervestiging van deze stam.
De oude bedoeïenennederzetting aan de westelijke oever van het meer is verlaten en ligt nu in puin.
Als Werelderfgoed genomineerde objecten
[bewerken | brontekst bewerken]In de voorlopige lijst van de UNESCO worden objecten ingeschreven, die naar het inzicht van de betreffende regering potentieel voor de erkenning als Werelderfgoed in aanmerking komen. Dit zegt niets over de eventuele daadwerkelijke succesvolle inschrijving op de lijst. Tegenwoordig (2023) zijn op de lijst negenenvijftig objecten uit Iran ingeschreven.[2]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Historisch ensemble van Qasr-e Shirin | 1997 | C | ||
Firuzabad Esemble | 1997 | C | ||
Vrijdagmoskee van Isfahan | 1997 | C | ||
Susa | 1997 | C | ||
Naqsh-e Rustam en Naqsh-e Rajab | 1997 | C | ||
Tepe Sialk | 1997 | C | ||
Taq-e-Bustan | 2007 | C | ||
Kuh-e Khwaja | 2007 | C | ||
Persepolis en andere relevante bouwwerken | 2007 | C | ||
Historisch-culturele as van Fin, Sialk, Kashan | 2007 | C | ||
Historisch ensemble van Qasr-e Shirin | 2007 | C | ||
Historisch monument van Kangavar | 2007 | C | ||
Historische stad Meybod | 2007 | C | ||
Historische haven Siraf | 2007 | C | ||
Qaisariye-Basar in Lar | 2007 | C | ||
Historisch dorp Abyaneh | 2007 | C | ||
Bastam en Kharghan | 2007 | C | ||
Historische textuur van Damghan | 2007 | C | ||
Het cultuur/natuurlandschap van Ramsar | 2007 | C/N | ||
Blauwe moskee van Tabriz | 2007 | C | ||
Cultuurlandschap van Tus | 2007 | C | ||
Historische stad Masuleh | 2007 | C | ||
Cultuurlandschap van Alamoet | 2007 | C | ||
Historisceh stad Zozan | 2007 | C | ||
Khorramabad-dal | 2007 | C | ||
Jiroft | 2007 | C | ||
Ghaznavidische-Seltsjoekse as in Khorasan | 2007 | C | ||
Eiland Qishm | 2007 | C/N | ||
Beschermd gebied Arasbaran | 2007 | N | ||
Sabalan | 2007 | N | ||
Nationaal park Khabr en Natuurreservaat Rochan | 2007 | N | ||
Ali-Sadr-grotten | 2007 | N | ||
Zijderoute in Iran | 2008 | C | ||
Het natuurhistorisch landschap van Izeh | 2008 | C | ||
Zand-ensemble in de provincie Fars | 2008 | C | ||
Historisch culturele structuur van Kerman | 2008 | C | ||
Ecbatana | 2008 | C | ||
Jiroft | 2007 | C | ||
Jiroft | 2007 | C |
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ (de) R. Wogritsch Das Geheimnis der Mandara-Seen LIBYENS WüSTE
- ↑ https://whc.unesco.org/en/tentativelists/?action=listtentative&state=ir&order=states
Tot het Werelderfgoed in Angola behoort een Werelderfgoed. Deze werd in 2017 ingeschreven.
Objecten voorheen op de Kandidatenlijst
[bewerken | brontekst bewerken]Deze objecten werden van de voorlopige lijst verwijderd en door nieuwe vervangen.[1]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Aï Khanoum | 1983 - 1983 | C |
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio (donkerbruine kleur)
| ||||
WWF-code | AT0125 | |||
Landen | Somalië, Kenia, Tanzania | |||
Bioom | Tropisch of subtropisch regenwoud | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 111.900 km² | |||
Klimaat | tropisch klimaat | |||
|
Het Noordelijke kustbossenmozaïek van Zanzibar–Inhambane (Engels: Northern Zanzibar–Inhambane coastal forest mosaic) vormen een ecoregio van tropische bossen langs de kust van Oost-Afrika, in de landen Somalië, Kenia en Tanzania.
Geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio strekt zich uit langs de Oost-Afrikaanse kust van Zuid-Somalië via Kenia tot de aan de rivier de Lukuledi in Tanzania, die de zuidelijke grens vormt. Het omvat ook de Zanzibararchipel, inclusief Unguja (Zanzibar), Pemba en de omliggende kleinere eilanden.
De ecoregio wordt in het oosten begrensd door de Indische Oceaan. Het gaat over in drogere open bossen en struikgewas in het noorden en westen: de Somalische Acacia-Commiphora-boslanden en struwelen in het noorden, de noordelijke Acacia-Commiphora-boslanden en struwelen en zuidelijke Acacia-Commiphora-boslanden en struwelen ten westen van het centrale deel, en de oostelijke miombo-bossen in het zuidwesten. In het zuiden grenst het aan het zuidelijk kustbossenmozaïek van Zanzibar–Inhambane aan de overkant van de Lukuledi.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Het kustbossenmozaïek bestaat uit verschillende soorten bossen, waaronder:
- laagland regenwoud van Zanzibar–Inhambane. Laaglandregenwoud komt voor op de lagere hellingen van de gebergten Uluguru, Nguru en Usambara, en in delen van de districten Ulanga en Iringa in Tanzania. Deze bossen hebben een bladerdak van groenblijvende bomen tot 20 meter hoog, met opkomende bomen die tot 40 meter hoog kunnen worden. Karakteristieke bladerdakvormende en opkomende boomsoorten omvatten Aningeria pseudoracemosa, Antiaris toxicaria, Nauclea nyasica, Milicia excelsa, Khaya nyasica, Lovoa swynnertonii, Maranthes goetzeniana, Newtonia buchananii, Parkia filicoidea, Ricinodendron heudelotii, Sterculia appendiculata en Terminalia sambesiaca.
- overgangsregenwoud van Zanzibar-Inhambane. Deze regenwouden die groeien op middelhoge hoogtes bevatten zowel laaglandsoorten als Afromontane soorten. Het wordt gevonden op de oostelijke, zeewaarts gerichte hellingen van de Usambara-, Nguru-, Uluguru- en Udzungwa-bergen van Tanzania en de Shimba Hills van Kenia, over het algemeen boven 800 meter hoogte en soms op lagere hoogten in beekvalleien. Tot 40% van de grote houtachtige soorten zijn endemisch in het overgangsbos, afgewisseld met karakteristieke Guinea-Congolesche en Afromontane soorten. Enkele karakteristieke bomen zijn Macaranga capensis, Maranthes goetzeniana, Morinda asteroscepa, Newtonia buchananii, Strychnos mitis en Trichilia dregeana. De soorten Cephalosphaera usambarensis en Englerodendron usambarense zijn de enige soorten in hun geslachten die endemisch zijn in het overgangsregenwoud. Het Amani-natuurreservaat in het oosten van Usambaras bewaart een enclave van overgangsregenwoud.
- ongedifferentieerd bos van Zanzibar-Inhambane. Deze bossoort is overal in de ecoregio te vinden. Veel bladerdakvormende bomen zijn kort bladverliezend, hoewel niet allemaal tegelijkertijd. In deze bossen komen lianen in overvloed voor, terwijl er relatief weinig epifyten zijn en die er wel voorkomen onopvallend zijn. Vochtige ongedifferentieerde bossen zijn te vinden in Kenia en Noord-Tanzania. Drogere ongedifferentieerde bossen beslaan een groter gebied en strekken zich verder uit naar het noorden en het zuiden. Sommige soorten zijn beperkt tot de nattere of drogere bossen, terwijl andere overal voorkomen. In vochtigere gebieden is het bladerdak van de hoofdboom 15 tot 20 meter hoog, met opkomende bomen die boven het bladerdak groeien tot 30 of 35 meter hoog. Typische bladerdakvormende en opkomende bomen van de nattere bossen omvatten Afzelia quanzensis (20 m), Albizia adianthifolia (25 m), Antiaris toxicaria (35 m), Apodytes dimidiata, Balanites wilsoniana (30 m), Trilepisium madagascariense (20 m), Celtis wightii (20 m), Combretum schumannii (25 m), Cordyla africana (25 m), Chlorophora excelsa (35 m), Diospyros mespiliformis (30 m), Erythrina sacleuxii (20 m), Erythrophleum suaveolens (25 m), Fernandoa magnifica (20 m), Ficus vallis-choudae (20 m), Inhambanella henriquesii (25 m), Julbernardia magnistipulata (30 m), Lannea welwitschii (25 m), Lovoa swynnertonii (35 m), Macaranga capensis (25 m), Malacantha alnifolia (20 m), Manilkara sansibarensis (25 m), Mimusops aedificatoria (25 m), Newtonia paucijuga (25 m), Nesogordonia parvifolia (20 m), Paramacrolobium coeruleum (25 m), Parkia filicoidea (30 m), Pachystela brevipes (25 m), Rhodognaphalon schumannianum (30 m), Ricinodendron heudelotii (35 m), Sterculia appendiculata (35 m), Terminalia sambesiaca (35 m), Hymenaea verrucosa (30 m), en Xylopia parviflora (25 m). In de drogere bossen kunnen sommige opkomende boomsoorten en bladerdakvormende boomsoorten dominant of co-dominant zijn, terwijl andere een gemengd bladerdak hebben. Veel voorkomende drogere bossoorten zijn onder meer Vachellia robusta subsp. usambarensis (20 m), Afzelia quanzensis (15 m), Albizia petersiana (15 m), Balanites wilsoniana, Trilepisium madagascariense (15 m), Brachylaena huillensis (15 m), Cassipourea euryoides (15 m), Combretum schumannii (15 m), Cussonia zimmermannii (15 m), Cynometra webberi (12 m), Julbernardia magnistipulata (10-15 m), Manilkara sansibarensis (18 m), Manilkara sulcata (10 m), Memecylon sansibaricum (9 m), Newtonia paucijuga (15 m), Oldfieldia somalensis (12 m), Pleurostylia africana (15 m), Scorodophloeus fischeri (15 m), Tamarindus indica (12 m), en Hymenaea verrucosa (18 m).
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | AA0410 | |||
Landen | Nieuw-Zeeland | |||
Bioom | Gematigd loofbos of gemengd bos | |||
Ecozone | Australaziatisch gebied | |||
Florarijk | Antarctis | |||
Oppervlakte | 11.603 km² | |||
Klimaat | gematigd zeeklimaat | |||
Bossen in The Catlins
| ||||
|
De gematigde bossen van Southland (Engels: Southland temperate forests) vormen een ecoregio van gematigde bossen in het zuidoosten van het Zuidereiland in Nieuw-Zeeland.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De gematigde bossen van Southland beslaan het meest zuidoostelijke deel van het Zuidereiland. Ten westen bevind zich de ecoregio gematigde bossen van Fiordland. In het zuiden en oosten wordt de ecoregio begrensd door de Stille Oceaan. Het Takitimugebergte en de Hokonuiheuvels vormen de noordelijke rand van de ecoregio. Andere hooglanden zijn de Longwood Range in het zuidwesten en The Catlins in het zuidoosten. De Southland Plains beslaan het centraal-zuidelijke deel van de ecoregio. Het grootste deel van de ecoregio ligt in de regio Southland, alleen het noordoostelijke deel van de ecoregio bevind zich in Otago.
De laaggelegen kustgebieden worden gescheiden van de droge centrale vlaktes door de Hokonuiheuvels. Verder naar het noorden loopt een strook van hoge beboste bergen langs de grens met Otago. Het Te Anau-bekken, die gelegen is in de noordoostelijke rand van de ecoregio, wordt gescheiden van de andere laaglandgebieden door de ruige Takatimu-bergketen met uitgestrekte puinhellingen. In het zuidoosten ligt het glooiende heuvelland van de Catlins, begroeid met weelderige en diverse bossen die tot aan de kust reiken. De rest van de zuidkust wordt gekenmerkt door duinen met grote open baaien en estuaria gescheiden door rotspartijen.
De neerslag op de vochtige laaglanden aan de kust varieert van 900 millimeter tot 1600 millimeter per jaar, terwijl de relatief droge centrale vlakten een jaarlijkse regenval krijgen van 700 millimeter tot 900 millimeter.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]De natuurlijke vegetatie van de ecoregio bestaat oorspronkelijke uit bossen die bestaan uit loofbomen en Podocarpen. Hoger gelegen bossen in het westen van de ecoregio bestaan voornamelijk uit zuidelijke beuken (Nothofagus), waaronder zilverbeuken (Nothofagus menziesii) in de westelijke bergen en rode beuken (Nothofagus fusca) in de noordelijke bergen. De laaglandbossen omvatten loofbomen en Podocarpen, waarbij kahikatea (Dacrycarpus dacrydioides) veel voorkomt in moerassige gebieden en rimu (Dacrydium cupressinum) in drogere gebieden. In het centrale heuvelland en in The Catlins worden boomsoorten als de zuidelijke rata (Metrosideros umbellata) en kamahi (Weinmannia racemosa) aangetroffen.
Uit houtskoolonderzoek is gebleken dat na de komst van de Maori's, ongeveer 2500 jaar geleden, het aantal natuurbranden snel toenam. De Maori's maakten gebruik van vuur om wilde dieren in de bossen op te jagen om ze te doden. Deze branden leidden tot het verlies van grote stukken bos. Hiervoor in de plaats kwamen pollengraslanden. Boven de boomgrens in hoger gelegen gebieden komen voornamelijk sneeuwpollen (Chionochloa sp.) voor. De rode pol (Chionochloa rubra) bedekt naar schatting 45 procent van de ecoregio en is daarmee een overheersende soort. In die hoger gelegen gebieden met pollengrasland komen endemische plantensoorten voor zoals Carex uncifoli, Hebe biggarii, Celmisia thomsonii en Aciphylla spedenii. In gebieden met meer struikgewas komt de endemische soort Olearia hectori voor.
Andere habitats binnen deze ecoregio zijn onder meer duinen, kust- en riviermoerassen en kustgraslanden. Op kliffen langs de kust groeit de endemische plantensoort Celmisia lindsayi. In kustgraslanden groeit voornamelijk de grassoort Poa astonii. In duingebieden komt de zeldzame soort Gunnera hamiltonii voor.
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]Inheemse vogels in deze ecoregio zijn onder meer de geeloogpinguïn (Megadyptes antipodes) en de mohoua (Mohoua ochrocephala), die voorkomen langs de oostkust. Ook leven daar zeezoogdieren als de zuidelijke zeeolifant (Mirounga leonina), de Nieuw-Zeelandse zeebeer (Arctophoca forsteri) en de Nieuw-Zeelandse zeeleeuw (Phocarctos hookeri) naast elkaar. In bergachtige gebieden verder van de kust gelegen komt de rotswinterkoning (Xenicus gilviventris) voor, de enige populatie buiten de Zuidelijke Alpen. In de pollengraslanden komen de vogelsoorten Pacifische bruine kiekendief (Circus approximans) en varengrasvogel (Bowdleria punctata punctata) voor. Ook leven daar reptielen zoals Oligosoma chloronoton en Leiolopisma otagense. In graslanden langs de kust komt de endemische keversoort Prodontria praelatella voor.
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | AT0130 | |||
Landen | Guinee, Sierra Leone, Liberia, Ivoorkust | |||
Bioom | Tropisch of subtropisch regenwoud | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 203.842 km² | |||
Klimaat | tropisch klimaat | |||
|
De Westelijke Guineese laaglandbossen (Engels: Western Guinean lowland forests) vormen een ecoregio in de West-Afrikaanse landen Guinee, Sierra Leone, Liberia en Ivoorkust.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio omvat de laaglandbossen die zich uitstrekken vanaf de Atlantische Oceaan tot een paar honderd kilometer landinwaarts. De laaglandbossen bedekken een gebied dat zich uitstrekt van het westen van Ivoorkust, over Liberia, het zuidoosten van Guinee, het grootste deel van Sierra Leone en verder tot in het zuidwesten van Guinee.
Het terrein is relatief vlak tot glooiend, met een gemiddelde hoogte van 2.225 meter en een paar geïsoleerde bergen die een hoogtepunt bereiken van 1.290 meter. Grote rivieren binnen deze ecoregio zijn de Sewa, de Mano, de Saint Paul, de Cavalla en de Sassandra. De bodems zijn arm en zwaar uitgeloogd lateritisch.
De rivier de Sassandra van Ivoorkust scheidt de ecoregio westelijke Guineese laaglandbossen van de oostelijke Guineese bossen die in het oosten liggen. Landinwaarts en naar het westen gaan de West-Guineese bossen over in het Guineese bos-savannemozaïek en in de Guineese montane bossen op grotere hoogte.
De westelijke Guineese bossen zijn door Conservation International samen met de andere tropische vochtige bossen in West-Afrika opgenomen in de biodiversiteitshotspot van de Guineese wouden van West-Afrika.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]Het klimaat van de ecoregio is een tropisch savanneklimaat met droge winters. In de warme maanden schommelen de hoogst gemeten temperaturen rond een gemiddelde van 30 tot 33 graden Celsius en in de koude maanden schommelt een laagst gemeten temperatuur rond de 12 graden Celsius. Het regenseizoen is van mei tot oktober. Gemiddeld valt er 3.300 millimeter per jaar, in de hoger gelegen gebieden valt er meer neerslag.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Het is het meest westelijke tropische regenwoud van Afrika en kent een hoog gehalte aan endemische soorten, met meer dan 200 soorten endemische planten.
Twee derde van de ecoregio bestaat uit dichte bossen met groenblijvende loofbomen. Het overige deel bestaat uit open bossen en struikgewas. Het over het algemeen warme en vochtige klimaat zorgt voor een weelderige bosvegetatie, die bestaat uit veel verschillende plantengemeenschappen, waarvan er verschillende uniek zijn voor het gebied. Veel boomkruinen in de bossen zijn minstens 30 meter hoog en sommige opkomende individuele bomen kunnen een groeihoogte bereiken van 50-60 meter.
Als gevolg van langdurige menselijke invloed in dit gebied is van het oorspronkelijke bos weinig over, de huidige bossen zijn late secundaire opstanden. Deze bossen bestaan uit fragmenten met vochtig groenblijvend bos en vochtige semi-bladverliezende bossen. Verder bevinden zich er ook moeras- en oeverbossen en is er het zogenaamde Farmbush. Dit zijn bossen die groeien in gebieden waarin voorheen brandlandbouw werd bedreven, deze bossen zijn in toenemende mate de meest dominante vegetatietype binnen deze ecoregio.
Over grote afstanden binnen de ecoregio komen overwegend dezelfde boomsoorten voor, deze algemeen voorkomende soorten zijn Dacryodes klaineana, Strombosia glaucescens, Allanblackia floribunda, Coula edulis en Diospyros sanza-minika.
Er zijn echter verschillende plantengemeenschappen gemeld binnen de ecoregio, wat afhangt van lokale geo-klimatologische omstandigheden en het niveau van exploitatie in het verleden. In de vochtige groenblijvende bossen in Ivoorkust domineren twee plantenfamilies, namelijk Mimosaceae en Caesalpiniaceae. Typische plantengemeenschappen bevatten soorten als Anthonotha spp., Erythrophleum ivoense, Klainedoxa gabonensis, Parkia bicolor, Parinari excelsa en Piptadeniastrum africanum.
In de gemengde groenblijvende bossen in Liberia komen typische soorten voor als Calpocalyx aubrevillei, Dialium spp., Heritiera utilis, Lophira alata en Sacoglottis gabonensis, met daarbij enige dominantie door ofwel Gilbertiodendron preusii, Parinari excelsa of Tetraberlinia tubmaniana. Typische soorten die de boomlaag vormen van vochtige groenblijvende bossen in Sierra Leone zijn Heritiera utilis, Cryptosepalum tetraphyllum, Erythrophleum ivoense en Lophira alata, met kleinere aantallen van Klainedoxa gabonensis, Uapaca guineensis, Oldfieldia africana, Brachystegia leonensis en Piptadeniastrum africanum. De vochtige groenblijvende bossen van Zuid-Guinea hebben identieke plantengemeenschappen als die gemeld zijn voor Sierra Leone en Liberia.
Soorten in de semi-bladverliezende bossen in het zuidwesten van Ivoorkust bestaan uit Celtis spp., Mansonia altissima, Milicia excelsa, Nesogordonia papaverifera, Sterculia rhinopetala en Pterygota macrocarpa. In semi-bladverliezende bossen in zowel Liberia als Ivoorkust zijn Entandrophragma spp. en Khaya spp. vaak de dominante soorten. In Sierra Leone omvatten veel voorkomende plantengemeenschappen soorten die ook veel voorkomen in het vochtige groenblijvende bos, zoals Anthonotha fragrans, Bridelia grandis, Daniellia thurifera, Parinari excelsa, Parkia bicolor, Pycnanthus angolensis, Terminalia superba en Terminalia ivorensis. Typische soorten in de semi-bladverliezende bossen in Guinee zijn Khaya senegalensis, Erythrophleum spp., Terminalia spp., Chlorophora regia en Antiaris excelsa.
De moeras- en oeverbossen van Sierra Leone bezitten enkele unieke soorten, waaronder Pterocarpus santalinoide, Napoleonaea vogelii, Uapaca heudelotii, Newtonia elliotii, Myrianthus arboreus, Cynometra vogeli, Mitragyna stipulosa en Raphia spp. 'Farm bush'-vegetatie bestaat uit snelgroeiende pioniers, waaronder veel voorkomende soorten zoals Funtumia africana, Holarrhena floribunda en Pycnanthus angolensis.
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Guinean mangroves op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- WWF AT1403.
Phyllocladus trichomanoides | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||
Phyllocladus trichomanoides D.Don (1832) | |||||||||||||||
|
Phyllocladus trichomanoides (Engels: celery pine, Maori: tānekaha) is een plantensoort uit de familie Podocarpaceae.[1]
De soort komt voor in Nieuw-Zeeland, zowel op het Noordereiland als het Zuidereiland.[2]
- ↑ (en) Phyllocladus trichomanoides New Zealand Plant Conservation Network
- ↑ (en) Phyllocladus trichomanoides D.Don Kew Royal Botanic Gardens
Pennantia endlicheri | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||||
Pennantia endlicheri Reissek (1842) | |||||||||||||||||||
|
Pennantia endlicheri (Engels: Three Kings kaikōmako) is een soort uit de familie Pennantiaceae. Het is een zeldzame meerstammige kleine boom met een grijzige schors. De boom heeft zeer grote brede glanzende gekrulde bladeren. Deze bladeren zijn 120-160 millimeter lang, het breedst naar de punt toe. De bloemen zijn klein en groenkleurig. Deze hangen in trossen langs de takken. De vrucht is paars, 10 millimeter lang en bevat een enkel zaadje.[1]
De soort komt voor op het eiland Norfolk en op de bij Nieuw-Zeeland behorende Driekoningeneilanden.[2] Hij groeit daar in kustbossen.
Synoniemen
[bewerken | brontekst bewerken]- Pennantia baylisiana (W.R.B.Oliv.) G.T.S.Baylis
- Pennantia corymbosa Endl.
- Plectomirtha baylisiana W.R.B.Oliv.
- ↑ (en) Pennantia baylisiana New Zealand Plant Conservation Network
- ↑ (en) Pennantia endlicheri Reissek Kew Royal Botanic Gardens
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | OC0116 | |||
Landen | PYF | |||
Bioom | Tropisch of subtropisch regenwoud | |||
Ecozone | Oceanisch gebied | |||
Florarijk | Australis | |||
Oppervlakte | 142 km² | |||
Klimaat | tropisch klimaat | |||
|
De tropische vochtige bossen van Tubuai (Engels: Tubuai tropical moist forests) vormen een ecoregio van tropische bossen op de bij Frans-Polynesië behorende Australeilanden.
Ligging en geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De Australeilanden omvatten twee eilandengroepen, de Tubuai-eilanden en de meer zuidelijker gelegen Bass-eilanden. De Tubuai-eilanden (22–23º Z, 147–152º W) omvatten de vier bewoonde eilanden Rimatara, Rurutu, Tubuai en Raivavae, samen met het onbewoonde Îles Maria-atol. De Bass-eilanden (27º 35' Z, 144º W) omvatten het bewoonde Rapa Iti-eiland en de onbewoonde Marotiri of Bass Rocks in het zuidoosten. Tubuai is met 44 km2 het grootste van de Australeilanden. Het totale landoppervlak van de ecoregio is 142 km2.
De eilanden zijn van vulkanische oorsprong, gevormd toen de Pacifische Plaat west-noordwest bewoog over een geologische hotspot. De bewoonde eilanden hebben vulkanische rotsen in het midden van het eiland, met ringen van verkalkte kalksteen, bekend als makatea, in de laaggelegen kustgebieden. Makatea is ontstaan toen de eilanden werden opgetild om oude koraalriffen bloot te leggen, en vormt vaak ruw en onbebouwbaar terrein.
Tubuai heeft twee centrale toppen die boven de 400 meter uitsteken en op lagere hoogten worden omringd en gescheiden door makatea. Rurutu Island heeft vulkanische heuvels in het midden van het eiland, met Manureva die 385 meter hoogte bereikt. Het eiland werd geologisch opgetild, waardoor een doorlopende makatea-rand langs de kust ontstond die 50 tot 60 meter hoog wordt. Rimatara Island heeft ook een makatea-rand, met lage en verweerde centrale vulkanische heuvels. Maria is een laag koraalatol. Raivavae is een zwaar geërodeerde uitgedoofde vulkaan met een centrale piek (Hiro, 438 meter), met makatea-ontsluitingen langs de kust, en omgeven door een lagune en een omringend barrièrerif.
Rapa is een oude halvemaanvormige vulkanische caldera. Het hoogste punt is Perau op 633 meter, dat ook de hoogste piek in de ecoregio is. Marotiri bestaat uit zeer jonge, steile vulkanische rotsen zonder randrif.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]De natuurlijke vegetatie van de ecoregio omvat laaglandbossen en montane bossen. Er zijn ongeveer 185 inheemse soorten bloeiende planten in de Tubuai-groep, waarvan 28, of 15%, endemisch zijn. 20% van de planten van Rimatara is endemisch. Rapa heeft 189 soorten vaatplanten, waarvan 67, of 35%, endemisch is. Tot de bossen van Rapa behoren ook typische Oceanische geslachten zoals Metrosideros, Fitchia, Bidens en Sclerotheca, evenals geslachten met verwantschappen in Nieuw-Zeeland zoals Hebe, Olearia, Haloragis en Corokia.
Montane bossen op Tubuai omvatten de bomen Metrosideros collina, Aleurites moluccanus, Celastrus vitiensis, Myrsine spp., Ixora spp., Psychotria spp., Cantium barbatum en Charpentiera australis, samen met de boomvaren Sphaeropteris medullaris, Angiopteris en de grote varen.
Amaranthaceae
[bewerken | brontekst bewerken]- × Lipastrum Mosyakin
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
WWF-code | AT1320 | |||
Landen | Saoedi-Arabië, Jemen, Oman | |||
Bioom | Woestijnen en droge struwelen | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 275.270 km² | |||
|
De savannes van de uitlopers van Zuidwest-Arabië (Engels: Southwestern Arabian foothills savanna) vormen een ecoregio van woestijnen en droge struwelen in het zuidwestelijke deel van het Arabisch schiereiland. De ecoregio bestrijkt delen van Saudi-Arabië, Jemen en Oman.
Geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio beslaat middelbare hoogten in het bergachtige zuidwesten van het schiereiland, waaronder het Hijazgebergte en het Asirgebergte van Saoedi-Arabië, het Sarawatgebergte van Jemen en het Dhofargebergte in het zuidwesten van Oman.
De savannes van de uitlopers worden in het westen en zuiden begrensd door de nevelige kustwoestijnen van het Arabisch schiereiland, een ecoregio die zich uitstrekt langs de kuststrook tussen de Rode Zee en de Golf van Aden en de uitlopers van het Hoogland van Zuidwest-Arabië. Op ongeveer 2000 meter hoogte gaat de savanne van de uitlopers over in het Hoogland van Zuidwest-Arabië. De drogere tropische woestijnen en halfwoestijnen van de Rode Zee ligt in het noordwesten langs de kust van de Rode Zee en bevind zich in het noorden en oosten tussen de savannes van de uitlopers en de hyperdroge Grote Arabische Woestijn van Centraal-Arabië.
De bergen rijzen op uit de Rode Zee en de Golf van Aden in een reeks steile hellingen. De hoogste toppen liggen in het zuidwesten van Jemen, en de bergen nemen over het algemeen in hoogte af naar het noorden en oosten. De rotsen dateren over het algemeen uit het Precambrium en omvatten graniet, gneis en leisteen. Op sommige plaatsen worden ze bedekt door gebieden met jonger vulkanisch gesteente, bekend als harrats. Het Hadhramautgebergte en Dhofargebergte bestaan meestal uit sedimentair gesteente, waaronder kalksteen, mergel, zandsteen, bauxietklei, evaporiet, leisteen, turbidiet en conglomeraten op een basis van oudere Precambrische stollingsgesteenten en metamorf gesteenten.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]Het klimaat is tropisch tot subtropisch en semi-aride. De gemiddelde jaarlijkse regenval is over het algemeen 250 millimeter of minder. In de zuidoostelijke bergen bevinden zich gebieden met meer neerslag. Door de opwelling van de zee langs de kust van de Arabische Zee koelt de lucht boven het zeeoppervlak af, waardoor tijdens de zomermaanden mist ontstaat die afkoelt en vocht geeft aan berghellingen in het zuidoosten in Dhofar en Zuid-Jemen.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]De belangrijkste plantengemeenschappen omvatten droogteminnende-bladverliezende open doornbossen, droogteminnende-bladverliezende bossen, groenblijvende bossen, struikgewas en droge graslanden. De vegetatie varieert wat afhangt van de hoogte, regenval en bodem, en is ingrijpend veranderd door grazende veestapels en menselijk gebruik. Acacia-Commiphora-bossen overheersen tot 1000 meter hoogte. Ze bestaan uit droogteminnende-bladverliezende open bossen en doornstruiken, waarbij soorten uit de geslachten Acacia en Commiphora overheersen. Op oostelijke hellingen is het geslacht Commiphora vaak afwezig, terwijl acaciasoorten overheersen. Kenmerkende bomen van deze lager gelegen bossen zijn Acacia ehrenbergiana, Acacia abyssinica, Acacia etbaica, Acacia hamulosa, Acacia mellifera, Acacia tortilis, Commiphora kataf, Commiphora myrrha, Commiphora habessinica en Commiphora gileadensis. Andere bomen en struiken zijn Euphorbia cuneata, Euphorbia triaculeata, Grewia tenax, Hibiscus micranthus, Maytenus senegalensis, Melhania denhami, Dobera glabra, Aloe spp., Cadaba farinosa, Boscia arabica, Adenium obesum, Barleria spp., Boswellia carteri, Maerua crassifolia en Sterculia africana.
Op bepaalde zeewaarts gerichte hellingen die uitkijken op de Arabische Zee, zorgen vochtdragende winden van de Arabische Zee voor orografische neerslag en frequente mist. De hogere luchtvochtigheid houdt half-loofbossen in stand tussen 500 en 900 meter hoogte, gedomineerd door de endemische boom Anogeissus dhofarica, samen met Carissa edulis, Dodonaea viscosa, Euclea racemosa subsp. schimperi, Olea europaea subsp. cuspidata en Rhus somalensis. Deze subhumide bossen, struikgewas en kustduinen zijn te vinden in het Ureys (of Areys) gebied in het zuidwesten van Jemen, het Hadramautgebergte in het zuidoosten van Jemen en het Dhofargebergte in het zuidwesten van Oman.
Acacia-Commiphora-bossen gaan door tot 1800 meter hoogte, en deze hoger gelegen bossen worden gekenmerkt door Acacia asak, Acacia etbaica, Acacia tortilis, Commiphora gileadensis, Commiphora myrrha, Moringa peregrina, Rhus tripartita, Dobera glabra, Euphorbia cuneata, Grewia villosa, Moringa peregrina, Cadia purpurea, Carissa edulis, Cordia abyssinica en Terminalia brownii.
Seizoensgebonden waterlopen of wadi's, zijn begroeid met Breonadia salicina, Cordia abyssinica, Ficus vasta en Mimusops laurifolia. In een paar beschutte wadi's met het hele jaar door vocht op de westelijke hellingen van de helling, waaronder Jabal Fayfa, is Mimusops laurifolia, een groenblijvende boom, uitgegroeid tot een hoge leeftijd en grote omvang, en deze bomen zijn de grootste in Saoedi-Arabië.
Semi-groenblijvende bossen van Barbeya oleoides en Olea europaea worden gevonden tussen 1800 en 2200 meter hoogte, en vormen de overgang tussen de Acacia-Commiphora bossen op lagere hoogten en de hooggelegen Juniper bossen van de zuidwestelijke Arabische bergbossen ecoregio.
De flora van de ecoregio heeft veel affiniteiten met die van tropisch Oost-Afrika. Acacia-Commiphora-bossen zijn kenmerkend voor de droge Oost-Afrikaanse laaglanden en uitlopers, en de zuidwestelijke Arabische bossen en savannes delen vele soorten. De hooggelegen bossen van Zuidwest-Arabië en de vochtige bossen op lagere hoogten delen veel Afromontane soorten met de hoge bergen van Oost-Afrika.
Avertje/Kladblok | |||||
---|---|---|---|---|---|
| |||||
Kaart | |||||
Een kaart van het gebied uit de Andrees Allgemeiner Handatlas (1881) | |||||
Algemene gegevens | |||||
Hoofdstad | Kataba | ||||
Bevolking | Malinke, Mandinka |
Niani (ook wel Yani) was een klein historisch rijk, gelegen in het huidige West-Afrikaanse landen Gambia en Senegal. Het rijk lag aan de noordelijke oever van de Rivier. Samen met de voormalige rijken Bara, Badibu en Wuli werd Niani geregeerd door Malinkeheersers.[1] In het westen werd het rijk begrenst door de rivier Nianija Bolong, die de grens vormt met het rijk Saloum. De oostelijke grens van Niani wordt gevormd door de rivier Sandugu Bolong, waar ten oosten het rijk Wuli ligt. Naar het noorden strekte het rijk zich uit tot over de grens tussen de landen Gambia en Senegal.
In de vroege 19e eeuw splitste het rijk zich in twee koninkrijken die gedomineerd worden door de Mandinka-bevolking, te weten Lower Niani (Frans: Haut Niani) en Upper Niani (Frans: Bas Niani). Het Soninke-opperhoofd Kemanting veroorzaakte een aanzienlijke verstoring in het gebied en overheerste een tijdlang Upper Niani, ondanks Britse pogingen om hem te verslaan. Hij betwistte in de jaren 1820-1829 de heerschappij van Niani met Kolli, het hoofd van de plaats Kataba.[2] Later werd het rijk Niani een belangrijk slagveld in de Soninke-Marabout oorlog (1850-1856), ondanks dat marabouts een vooraanstaande plaats innamen de in beide koninkrijken Lower- en Upper Niani.
Belangrijke handelsplaatsen waar de Engelsen zich gevestigd hebben langs de Gambiarivier binnen dit koninkrijk zijn Georgetown (eerder Jonka Kunda) en Pisania. Beide plaatsen werden eind 18e eeuw aangedaan door ontdekkingsreizigers in dit gebied zoals Daniel Houghton en Mungo Park.[3][4][5]
Aan het einde van de 19e eeuw werd het gebied door de Britse koloniale heersers in het Protectoraat van Brits Gambia verdeeld in twee districten. Lower Niani werd Niani District en Upper Niani werd omgedoopt tot Sami District. Sinds 1962 zijn het aparte parlementaire kiesdistricten en in 1997 kwam er een derde kiesdistrict bij, namelijk Nianija.
- ↑ (en) Roland Anthony Oliver Africans and Europeans in the trade of Senegambia The Cambridge History of Africa
- ↑ (en) Arnold Hughes, David Perfect Niani Historical Dictionary of The Gambia
- ↑ (en) Hugh Murray The African Associaton Historical Account of Discoveries and Travels in Africa (Vol. 1)
- ↑ (en) Janjanbureh Janjanbureh Uniting Sustainable Tourism and Community Training
- ↑ Mungo Park Eerste hoofdstuk, blz. 12 Reize in de binnenlanden van Afrika, gedurende de jaren 1795, 1796 en 1797 (volume 1)
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | AT0722 | |||
Landen | Senegal, Gambia, Guinee, Mali, Burkina Faso, Niger, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin, Nigeria | |||
Bioom | Tropisch of subtropisch grasland, savanne of struweel | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 233.942 km² | |||
Klimaat | tropisch klimaat | |||
|
De West-Soedanese savanne (Engels: West Sudanian savanna) vormen een ecoregio in de West-Afrikaanse landen Senegal, Gambia, Guinee, Mali, Burkina Faso, Niger, Ivoorkust, Ghana, Togo, Benin en Nigeria.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio strekt zich van west naar oost uit over West-Afrika, van de Atlantische kust van Senegal tot het Mandara-gebergte aan de oostgrens van Nigeria. Ten noorden wordt de ecoregio begrensd door de drogere acacia-savanne's van de Sahel en ten zuiden door de vochtigere bos-savannemozaïek van Guinee.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio heeft een tropisch klimaat. De jaarlijkse regenval varieert van 1000 millimeter in het zuiden tot 600 millimeter in het noorden aan de rand van de Sahel. Neerslag en temperatuur variëren per seizoen, met een heet regenseizoen van mei tot september en een koeler droog seizoen van oktober tot april. De temperaturen variëren van 30 ° C tot 33 ° C tijdens de warmste maand en 18 ° C tot 21 ° C tijdens de koudste maand.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Kenmerkende vegetatietypen binnen deze ecoregio zijn Savanne's en open boslanden. Soorten uit de geslachten Combretum en Terminalia zijn de typische savannebomen en de grond is bedekt met lange grassen, kruiden en struiken. Soorten uit het geslacht Hyparrhenia zijn overheersende grassoorten, deze worden vaak 1 meter hoog of nog meer. Bomen in de drogere bossen zijn over het algemeen minder dan 10 meter hoog, en omvatten Anogeissus spp. met Acacia spp., Balanites aegyptiaca, Combretum glutinosum, Commiphora africana, Prosopis africana, Tamarindus indica en Ziziphus mucronata. Tijdens het droge seizoen verliezen veel bomen hun bladeren en de grassen drogen vaak uit.
Acaciasoorten komen minder vaak voor in de nattere bossen in gebieden met meer neerslag en langs waterlopen. Hier zijn Afzelia africana, Burkea africana, Combretum spp. en Terminalia spp. overheersende boomsoorten. In vochtigere delen aan de zuidkant van de ecoregio bevinden zich kleinere delen bos met soorten uit het geslacht Isoberlinia.
Avertje/Kladblok | |||||
---|---|---|---|---|---|
| |||||
Kaart | |||||
Kaart van rond 1850 met historische landen in het stroomgebied van de rivier de Sénégal en de Gambia | |||||
Algemene gegevens | |||||
Hoofdstad | Boulébané | ||||
Talen | Fula | ||||
Religie(s) | Islam |
Wuli, ook wel Woolli genoemd, was een historisch rijk, gelegen in de huidige West-Afrikaanse landen Gambia en Senegal. Het oude rijk is gelegen aan de noordelijke oeverzijde van de bovenloop van de Gambiarivier.
Beschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]Geschiedenis
[bewerken | brontekst bewerken]Het rijk is in de 14e eeuw gesticht door migranten afkomstig uit het koninkrijk Mali en is tegen de tijd dat de eerste Portugese handelaren hier aankwamen (halverwege de 15e eeuw) al onafhankelijk geworden. Later in de 16e eeuw viel het onder de feodale heerschappij van de Wolof-heersers. Deze regeerden over het Jolof-rijk, wat gelegen is tussen de rivieren Gambia en Senegal, dat werd gesticht in de 13e eeuw en bestond tot aan het einde van de 19e eeuw. Dankzij Soninke-handeleren, die rondtrokken in het gebied tussen de Gambia, Senegal en Niger, werd Wuli een belangrijk handelsgebied ten tijde van de Trans-Atlantische slavenhandel.
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio is de thuisbasis van verschillende bedreigde inheemse soorten, waaronder de bruine Noordereilandkiwi (Apteryx mantelli), de Nieuw-Zeelandse vleermuis (Mystacina tuberculata) en de Noordelijke kokako (Callaeas wilsoni). Inheemse reptielen omvatten Cyclodina whitakeri, Mokopirirakau granulatus en Naultinus punctatus.
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | PA1321 | |||
Landen | Mauritanië Westelijke Sahara/SADR Marokko Algerije Tunesië Libië Egypte | |||
Bioom | Woestijnen en droge struwelen | |||
Ecozone | Palearctisch gebied | |||
Florarijk | Holarctis | |||
Oppervlakte | 1,675,300 km² | |||
Klimaat | woestijnklimaat | |||
|
De steppen en boslanden van de noordelijke Sahara (Engels: North Saharan steppe and woodlands) vormen een ecoregio van woestijnen en droge struwelen in de Noord-Afrikaanse landen Mauritanië, Westelijke Sahara, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië en Egypte.
Ligging en geografie
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio bedekt een oppervlakte van 1,675,300 km4 en vormt de noord- en westgrens van de grotere Saharawoestijn. In het westen (Mauritanië en Westelijke Sahara) reikt de ecoregio tot nabij de westkust van Afrika. In landen als Marokko, Algerije en Tunesië vormt deze ecoregio een overgang tussen het mediterrane gebied in het noorden en de echte woestijn in het zuiden. Verspreid binnen deze ecoregio bevind zich nog gebieden die tot een andere ecoregio behoren, de halofytische vegetatie van de Sahara. Deze bestaan uit sjotts (zoutmeren), sabkhas (moddervlaktes nabij de kust) en zoutmoerassen.
Binnen deze ecoregio zijn verschillende landschapsvormen en habitats te vinden. Er zijn zandwoestijnen die bestaan uit zandduinen (erg), uitgestrekte rotsachtige plateaus (reg) en brede rivierbeddingen (wadi), plateaus die bestaan uit kiezelachtige bodems (fesh fesh), depressies (daya) en gebergten.
- × Carruanthophyllum G.D.Rowley
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]Acanthoideae | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Onderfamilie | |||||||||||||||||
Acanthoideae Eaton | |||||||||||||||||
|
Acanthoideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1] De onderfamilie is onderverdeeld in zes geslachtengroepen, waartoe verschillende geslachten behoren.
Geslachten
[bewerken | brontekst bewerken]Acantheae
[bewerken | brontekst bewerken]- Acanthopsis Harv.
- Acanthus L.
- Achyrocalyx Benoist
- Aphelandra R.Br.
- Blepharis Juss.
- Crossandra Salisb.
- Crossandrella C.B.Clarke
- Cyphacanthus Leonard
- Encephalosphaera Lindau
- Holographis Nees
- Neriacanthus Benth. & Hook.f.
- Neuracanthus Nees
Andrographideae
[bewerken | brontekst bewerken]- Andrographis Wall. ex Nees
- Graphandra Imlay
- Gymnostachyum Nees
- Haplanthodes Kuntze
Barlerieae
[bewerken | brontekst bewerken]- Barleria L.
- Barleriola Oerst.
- Borneacanthus Bremek.
- Boutonia DC.
- Chroesthes Benoist
- Crabbea Harv.
- Hulemacanthus S.Moore
- Lasiocladus Bojer ex Nees
- Lepidagathis Willd.
Justicieae
[bewerken | brontekst bewerken]- Afrofittonia Lindau
- Ambongia Benoist
- Ancistranthus Lindau
- Angkalanthus Balf.f.
- Anisacanthus Nees
- Anisotes Nees
- Aphanosperma T.F.Daniel
- Ascotheca Heine
- Asystasia Blume
- Ballochia Balf.f.
- Brachystephanus Nees
- Calycacanthus K.Schum.
- Carlowrightia A.Gray
- Celerina Benoist
- Cephalacanthus Lindau
- Chalarothyrsus Lindau
- Chamaeranthemum Nees
- Chileranthemum Oerst.
- Chlamydocardia Lindau
- Chorisochora Vollesen
- Clinacanthus Nees
- Clistax Mart.
- Codonacanthus Nees
- Conocalyx Benoist
- Cosmianthemum Bremek.
- Cyclacanthus S.Moore
- Danguya Benoist
- Dasytropis Urb.
- Dichazothece Lindau
- Dicladanthera F.Muell.
- Dicliptera Juss.
- Ecbolium Kurz
- Filetia Miq.
- Fittonia Coem.
- Glossochilus Nees
- Graptophyllum Nees
- Gypsacanthus E.J.Lott, V.Jaram. & Rzed.
- Hansteinia Oerst.
- Harpochilus Nees
- Henrya Nees
- Herpetacanthus Nees
- Hoverdenia Nees
- Hypoestes Sol. ex R.Br.
- Ichthyostoma Hedrén & Vollesen
- Isoglossa Oerst.
- Jadunia Lindau
- Justicia L.
- Kalbreyeriella Lindau
- Kudoacanthus Hosok.
- Linariantha B.L.Burtt & R.M.Sm.
- Mackaya Harv.
- Marcania J.B.Imlay
- Megalochlamys Lindau
- Megaskepasma Lindau
- Melittacanthus S.Moore
- Metarungia Baden
- Mexacanthus T.F.Daniel
- Mirandea Rzed.
- Monechma Hochst.
- Monothecium Hochst.
- Morsacanthus Rizzini
Ruellieae
[bewerken | brontekst bewerken]- Acanthopale C.B.Clarke
- Bravaisia DC.
- Brillantaisia P.Beauv.
- Brunoniella Bremek.
- Calacanthus T.Anderson ex Benth.
- Dischistocalyx T.Anderson ex Benth.
- Duosperma Dayton
- Dyschoriste Nees
- Echinacanthus Nees
- Eranthemum L.
- Eremomastax Lindau
- Hemigraphis Nees
- Heteradelphia Lindau
- Hygrophila R.Br.
- Kosmosiphon Lindau
- Leptosiphonium F.Muell.
- Louteridium S.Watson
- Mellera S.Moore
- Mimulopsis Schweinf.
Whitfieldieae
[bewerken | brontekst bewerken]- Camarotea Elliot
- Chlamydacanthus Lindau
- Forcipella Baill.
- Lankesteria Lindl.
- Leandriella Benoist
- ↑ (en) List of Genera in ACANTHACEAE VASCULAR PLANT FAMILIES and GENERA
Nelsonioideae | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Onderfamilie | |||||||||||||||||
Nelsonioideae Lindl. ex Pfeiff. | |||||||||||||||||
|
Nelsonioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]
Geslachten
[bewerken | brontekst bewerken]- Anisosepalum E.Hossain
- Elytraria Michx.
- Nelsonia R.Br.
- ↑ (en) List of Genera in ACANTHACEAE VASCULAR PLANT FAMILIES and GENERA
Thunbergioideae | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Onderfamilie | |||||||||||||||||
Thunbergioideae T.Anderson. | |||||||||||||||||
|
Thunbergioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]
Geslachten
[bewerken | brontekst bewerken]- Anomacanthus R.D.Good
- Mendoncia Vell. ex Vand.
- ↑ (en) List of Genera in ACANTHACEAE VASCULAR PLANT FAMILIES and GENERA
Avicennioideae | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Onderfamilie | |||||||||||||||||
Avicennioideae Miers | |||||||||||||||||
|
Avicennioideae is een onderfamilie binnen de acanthusfamilie (Acanthaceae). [1]
Geslachten
[bewerken | brontekst bewerken]- Avicennia L.
- ↑ (en) List of Genera in ACANTHACEAE VASCULAR PLANT FAMILIES and GENERA
Uitzoeken
[bewerken | brontekst bewerken]- Champluviera (C.B.Clarke) I.Darbysh. & T.F.Daniel
- Isotheca Turrill
- Kenyacanthus I.Darbysh. & Kiel
- Anisostachya Nees
- Cephalophis Vollesen
- Cuenotia Rizzini
- Dianthera L.
- Diceratotheca J.R.I.Wood & Scotland
- Dinteracanthus C.B.Clarke ex Schinz
- Erianthera Nees
- Gymnophragma Lindau
- Haplanthus Nees
- Liberatia Rizzini
- Nicoteba Lindau
- Pseudacanthopale Benoist
- Psiloesthes Benoist
- Salpinctium T.J.Edwards
- Schaueriopsis Champl. & I.Darbysh.
- Symplectochilus Lindau
- Tabascina Baill.
- Ulleria Bremek.
- Wuacanthus Y.F.Deng, N.H.Xia & H.Peng
- Xylacanthus Aver. & K.S.Nguyen
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
WWF-code | NT1306 | |||
Landen | Cuba | |||
Bioom | Woestijnen en droge struwelen | |||
Ecozone | Neotropisch gebied | |||
Florarijk | Neotropis | |||
Oppervlakte | 3.300 km² | |||
|
Het cactus struikgewas van Cuba (Engels: Cuban cactus scrub) vormt een ecoregio in vooral het zuidoosten van Cuba. Het gebied beslaat zo'n 3.300 km².
Ligging
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio bestaat uit verspreide stroken of kleine stukjes die gelegen zijn aan de kust. Deze bevinden zich met name in het zuidoostelijke deel van het eiland, in de provincies Guantánamo en Santiago de Cuba. De belangrijkste bodemtype waarop deze begroeiing gevonden wordt zijn kustrendzina's, afkomstig van koraalkalksteen, dat zeer skeletachtig is en een karstachtige structuur heeft.
Deze ecoregio heeft een woestijnachtig uiterlijk dat wordt bepaald door een semi-woestijnklimaat, met een gemiddelde jaarlijkse neerslag van 800 mm of minder, een droge periode van 9 tot 11 maanden en gemiddelde temperaturen van 26ºC. De hoge bergen (Sierra Maestra) in het zuidoostelijke deel van het eiland houden de toegang van de vochtige wind uit het noordwesten tegen, waardoor het droge lokale klimaat ontstaat. Daarnaast staat deze smalle strook vegetatie in directe beïnvloeding door zeewind, wat een verdrogend effect heeft.
Vegetatie
[bewerken | brontekst bewerken]Binnen deze ecoregio bevinden zich vier verschillende vegetatiezone's. Het gaat om xerofytisch kustelijk en halfkustelijk struikgewas, kustelijk doornig halfwoestijn, kustelijk sclerofiel struikgewas en rotsachtig kustelijk struikgewas. Binnen deze vegetatiezone's zijn zuilvormige cactussen evenals andere succulente planten overheersend.
Xerofytisch kustelijk en halfkustelijk struikgewas
[bewerken | brontekst bewerken]Deze vegetatiezone wordt vooral aangetroffen aan de zuidelijke kust van Cuba. Het is een doornig struikgewas tot 6 meter hoog. De begroeiing bestaat uit palmen en tal van vetplanten, voornamelijk cactussen. Er groeien verschillende soorten struiken en kleine bomen die gewoonlijk het hele jaar door hun gebladerte behouden zoals, Bourreria virgata (cafecillo), Capparis cynophallophora (mostacilla), Eugenia buxifolia (guairaje), Bursera glauca, Bursera cubana, Croton spp., Cordia spp., Calliandra colletioides, Caesalpinia spp., Acacia spp., Phyllostylon brasiliense, Albizzia cubana en Guaiacum officinale. Voorkomende cactussoorten zijn Opuntia dillenii (tuna) en Opuntia militaris, Harrisia eriofora (pitahaya), Harrisia taetra (jijira), Pilosocereus robinii (miramar), Dendrocereus nudiflorus (aguacate cimarrón), Agave spp. (maguey), Melocactus spp. (erizos) en Leptocereus spp.
Tot het UNESCO werelderfgoed in Egypte behoren zeven werelderfgoederen. De eerste werd in 1979 ingeschreven.
Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Actuele Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Deze lijst toont de werelderfgoederen in Egypte in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Memphis en zijn necropolis: de piramidevelden van Gizeh tot Dahshur[1] | 1979 | C | ||
Oud Thebe en zijn necropolis[2] | 1979 | C | ||
Nubische monumenten van Aboe Simbel tot Philae[3] | 1979 | C | ||
Rotstekeningen van Tadrart Acacus[4] | 1985 | C | ||
Oude stad Ghadames[5] | 1986 | C |
Objecten voorheen op de Kandidatenlijst
[bewerken | brontekst bewerken]Deze objecten werden van de voorlopige lijst verwijderd en door nieuwe vervangen.[6]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Tripoli | 1984 - 1984 | C | ||
Ptolemais | 1984 - 1985 | C | ||
Apollonia | 1984 - 1996 | C | ||
Euhesperides | 1984 - 1996 | C | ||
Garama | 1984 - 1996 | C | ||
Ghirza | 1984 - 1996 | C | ||
Medina Sultan | 1984 - 1996 | C | ||
Taucheira | 1984 - 1996 | C |
- ↑ (en) WHO: Memphis and its Necropolis – the Pyramid Fields from Giza to Dahshur
- ↑ (en) WHO: Ancient Thebes with its Necropolis
- ↑ (en) WHO: Nubian Monuments from Abu Simbel to Philae
- ↑ (en) WHO: Rock-Art Sites of Tadrart Acacus
- ↑ (en) WHO: Old Town of Ghadamès
- ↑ https://www.worldheritagesite.org/country/Libya
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
De ecoregio in paars
| ||||
WWF-code | PA0418 | |||
Landen | Slovenië, Kroatië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Servië, Noord-Albanië en Noordoost-Italië. | |||
Bioom | Gematigd loofbos of gemengd bos | |||
Ecozone | Palearctisch gebied | |||
Florarijk | Holarctis | |||
Oppervlakte | 58.200 km² | |||
Klimaat | gematigd klimaat | |||
Met gemengde bossen begroeide berghellingen
| ||||
|
De Gemengde bossen van de Dinarische Alpen (Engels: Dinaric Mountains mixed forests) vormen een ecoregio in het Zuidoost-Europese Balkangebied, in de landen Slovenië, Kroatië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Servië, Noord-Albanië en Noordoost-Italië. Het bestaat uit gematigde loofbossen en gemengde bossen en strekt zich uit over een oppervlakte van 58.200 vierkante kilometer.
Ligging
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio omvat de montane bossen van de Dinarische Alpen, een gebergte die zich uitstrekt langs de oostkust van de Adriatische Zee en gelegen is tussen de oostelijke Alpen en de noordelijke bergmassieven van Albanië.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]Het klimaat van de ecoregio is nat en extreem vochtig. De gemiddelde jaarlijkse regenval is 1500-2000 millimeter. In de Albanese Alpen, op de grens van Montenegro en Albanië, is vaak sprake van extreem zware regenval en kan er jaarlijks meer dan 3000 millimeter aan neerslag vallen. In de winter valt vaak sneeuw en de gemiddelde temperaturen van januari liggen onder nul, variërend van -10 º C tot 0 º C. In juli liggen de gemiddelde temperaturen tussen de 15 en 20 º C.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Vanwege het brede hoogtebereik binnen de ecoregio zijn er twee grote boszones: een conifeerzone, die zich bevind op de hoogste hoogten met een gemiddeld hoogtebereik van 1200 - 2500 meter, en een gemengde zone die voorkomt op de middelhoogten en laaglanden. Doninante boomsoorten in de conifeerzone zijn de fijnspar (Picea abies), gewone zilverspar (Abies alba) en zwarte den (Pinus nigra). Op bepaalde bergmassieven in Bosnië-Herzegovina komt de Servische spar (Picea omorika) voor, een relict uit het Tertiair. Naast de uitsluitend naaldbomenbossen komen in de gehele Dinarische Alpen ook gemengde bossen voor met sparren en beuken (Fagus sylvatica).
De middel- en lagere hoogten worden gedomineerd door beuken en gemengde eikenbossen. Deze groeien in diepe grond op vochtige hellingen, valleien en canyons. Kenmerkend voor deze bossen zijn de verschillende bladverliezende eikensoorten, waaronder de Hongaarse eik (Quercus frainetto), donzige eik (Quercus pubescens), moseik (Quercus cerris), zomereik (Quercus robur) en wintereik (Quercus petraea). Andere bladverliezende boomsoorten die hier voorkomen zijn haagbeuk (Carpinus betulus), es (Fraxinus excelsior), gladde iep (Ulmus minor) en verschillende soorten linden (Tilia spp.), lijsterbessen (Sorbus spp.) en esdoorns (Acer spp.). In de canyons komen Tertiaire relictsoorten voor zoals Forsythia europaea en Syringa vulgaris
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
WWF-code | NT1308 | |||
Landen | Colombia, Venezuela | |||
Bioom | Woestijnen en droge struwelen | |||
Ecozone | Neotropisch gebied | |||
Florarijk | Neotropis | |||
Oppervlakte | 31.600 km² | |||
|
Het droog struweel van Guajira-Barranquilla (Engels: Guajira-Barranquilla xeric scrub) vormt een ecoregio in de landen Colombia en Venezuela.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio wordt gevormd door drie enclaves die grenzen aan de Caraïbische Zee. De grootste enclave bevind zich op het Guajira-schiereiland, het noordelijkste punt van Zuid-Amerika, zowel in het noordwesten van Venezuela als in het noordoosten van Colombia. Deze enclave strekt zich uit naar het zuiden tussen het kustgebergte Sierra Nevada de Santa Marta en de Serrania de Perijá, een uitloper van de oostelijke Andes. De tweede en kleinste van de drie enclaves ligt ten oosten van de baai van Santa Marta, in het noorden van het Colombiaanse departement Magdalena. De derde enclave bevindt zich in het noorden van de Colombiaanse departementen Cordoba, Sucre, Bolívar en Atlántico.
De hoogte in deze ecoregio verschilt van 0 meter in het gebied direct aan de kust tot 865 meter in het gebergte Serranía de Macuira. Binnen de ecoregio bevindt is zowel heuvelachtig terrein als laagland en er stromen enkele rivieren doorheen, waar de Magdalena de grootste van is. De andere rivieren zijn kleiner en vinden hun oorsprong in de Sierra Nevada de Santa Marta.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]De neerslaghoeveelheid varieert tussen de 125 tot 1000 millimeter. Op het Guajira-schiereiland valt neerslag van augustus tot november, terwijl het in de rest van de ecoregio van mei tot november regent. De gemiddelde temperatuur is 26° C.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]De overheersende flora in deze ecoregio bestaat uit doornig geboomte en succulenten.
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]Nationaal Park Gull Rock | ||||
---|---|---|---|---|
IUCN-categorie II (Nationaal park) | ||||
Nabije plaats | Albany | |||
Coördinaten | 35° 0′ ZB, 118° 0′ OL | |||
Oppervlakte | 25,93 km² | |||
Opgericht | 2006 | |||
Beheer | Department of Environment and Conservation (DEC) (West-Australië) | |||
Website | Gull Rock National Park | |||
|
Nationaal park Gull Rock is een klein nationaal park, gelegen in het zuidwesten van Australië in de deelstaat West-Australië. Het ligt 25 kilometer ten zuidoosten van Albany. Het nationaal park is opgericht in 2006.
Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
WWF-code | AT1302 | |||
Landen | Saoedi-Arabië, Jemen, Oman | |||
Bioom | Woestijnen en droge struwelen | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 83.000 km² | |||
Mistig landschap nabij Salalah in Dhofar
| ||||
|
De nevelige kustwoestijn van het Arabisch schiereiland (Engels: Arabian Peninsula coastal fog desert) vormt een ecoregio in de landen Saoedi-Arabië, Jemen en Oman, gelegen op het Arabisch schiereiland.
Ligging
[bewerken | brontekst bewerken]Deze ecoregio beslaat een groot deel van de westelijke en zuidelijke kust van het Arabisch schiereiland. In Oman begint de ecoregio tegenover het eiland Masirah, en volgt de kust in zuidwestelijke richting. Het reikt tot 120 kilometer landinwaarts over het stenige Jiddat al Harasis-plateau. Verder zuidwaarts strekt het zich uit over de steile hellingen van Dhofar, bestaande uit drie bergketens die samen een lengte van 290 km vormen: Jebel Qamar in het westen; Jebel Qara in het midden; en Jebel Samhan in het oosten. Na de grens tussen Oman en Jemen gepasseerd te hebben, loopt het gebied langs steile hellingen, gevolgd door een kustvlakte richting de stad Aden en verder zuidwestwaarts. Vervolgens loopt de ecoregio in noordelijke richting, waar hij de kustvlakte van Tihamah volgt tot aan de stad Djedda in Saoedi-Arabië.
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]In de kustgebieden van Jemen en Oman vormt zich dichte mist, die beïnvloed wordt door de zuidwestmoesson, terwijl de kustvlakte van Tihamah weinig of geen mist ontvang, maar wel een hoog niveau aan vochtigheid kent. Verschillende klimatologische en topografische factoren zijn verantwoordelijk voor de vorming van mist. Op het Jiddat al Harasis-plateau in Oman is er vooral tussen maart en oktober sprake van mist, wanneer de heersende wind uit het zuiden komt vanaf de Indische Oceaan.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]Bedreigingen
[bewerken | brontekst bewerken]Galerij
[bewerken | brontekst bewerken]
Tot het Werelderfgoed in Madagaskar behoren drie Werelderfgoederen. Het eerste Werelderfgoed werd in 1990 ingeschreven.
Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Actuele Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Deze lijst toont de twee Werelderfgoederen in Madagaskar in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Natuurreservaat Tsingy de Bemaraha[1] | 1990 | N | ||
Koninklijke heuvel van Ambohimanga[2] | 2001 | C | ||
Regenwouden van de Atsinanana[3] | 2007 | N |
Als Werelderfgoed genomineerde objecten
[bewerken | brontekst bewerken]In de voorlopige lijst van de UNESCO worden objecten ingeschreven, die naar het inzicht van de betreffende regering potentieel voor de erkenning als Werelderfgoed in aanmerking komen. Dit zegt niets over de eventuele daarwerkelijke succesvolle inschrijving op de lijst. Tegenwoordig (2017) zijn op de lijst acht objecten uit Madagaskar ingeschreven.[4]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Cultuurlandschap van Betafo met rijstbouw en bewateringssystemen[5] | 1997 | C/N | Het landschap rondom Betafo, de hoofdstad van een van de vier oude koninkrijken van het Betsileo-volk, is een voorbeeld van de traditionele op terrassen aangelegde rijstvelden en irrigatiesystemen die in de 17e eeuw in dit deel van de zuidelijke Hooglanden zijn ontstaan. | |
Koninklijke heuvel van Tsinjoarivo[6] | 1997 | C | De Rova (versterkt koninklijk complex) van Tsinjoarivo, bestaande uit een verzameling van zomerpaleizen, zowel van hout als aangestampte aarde, is gebouwd in 1834 door de Merina-koningin Ranavalona I. Het complex is een goed bewaard gebleven voorbeeld van traditionele architectuur van de andriana (edele klasse) van de Hooglanden. Verschillende monarchen van het eiland hebben op deze locatie verbleven, waaronder Ranavalona I (1840, 1842, 1856), Ranavalona II (1880, 1882) en Ranavalona III (1890). | |
Mahafaly-land van zuidwestelijk Madagaskar[7] | 1997 | C/N | Het zuidwesten van Madagaskar wordt bewoond door het Mahafaly-volk, die hun kuddes zeboes hoeden in het droge ecosysteem van de spiny forest, een halfwoestijnlandschap begroeid met endemische succulenten die alle planten van de familie Didiereaceae omvatten. De Mahafaly zijn beroemd om hun funeraire kunst zoals buitengewoon versierde stenen graftombes en gesneden houten grafpalen (aloalo), die zinnebeeldig zijn op het eiland Madagaskar. | |
De klif en grotten van Isandra[8] | 1997 | C/N | ||
Antongona[9] | 1997 | C | ||
Anjanaharibe-Sudreservaat[10] | 2008 | N |
Objecten voorheen op de Kandidatenlijst
[bewerken | brontekst bewerken]Deze objecten werden van de voorlopige lijst verwijderd en door nieuwe vervangen.[11]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Aï Khanoum | 1983 - 1983 | C |
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ http://whc.unesco.org/en/list/494
- ↑ http://whc.unesco.org/en/list/950
- ↑ http://whc.unesco.org/en/list/1257
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/state=mg
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/947/
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/948/
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/949/
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/950/
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/951/
- ↑ http://whc.unesco.org/en/tentativelists/5313/
- ↑ http://www.worldheritagesite.org/country/id/125#fwhs
Pistou (Provençaals: pisto) is een Provençaalse koude saus gemaakt van teentjes knoflook, verse basilicum en olijfolie. De saus is vergelijkbaar met de Ligurische pesto, hoewel laatstgenoemde saus wel pijnboompitten bevat die ontbreken bij de pistou. Sommige nieuwe receptvarianten van pistou bevatten geraspte Parmezaanse kaas, pecorino of een soortgelijke harde kaassoort.
De saus vind zijn oorsprong in de Genuese pesto, die traditioneel gemaakt wordt van knoflook, basilicum, pijnboompitten, geraspte Sardische pecorini en olijfolie. Deze ingrediënten worden gemalen en gemengd met een stamper en vijzel. Het verschil tussen pesto en pistou is het ontbreken van pijnboompitten in pistou.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]Tot het Werelderfgoed in Tadzjikistan behoren twee Werelderfgoederen. Het eerste Werelderfgoed werd in 2010 ingeschreven.
Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Actuele Werelderfgoederen
[bewerken | brontekst bewerken]Deze lijst toont de twee Werelderfgoederen in Tadzjikistan in chronologische volgorde (C – Cultuurerfgoed; N – Natuurerfgoed).
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Proto-stedelijk Sarazm[1] | 2010 | C | ||
Nationaal Park Tadzjikistan (Bergen van de Pamir)[2] | 2013 | N |
Als Werelderfgoed genomineerde objecten
[bewerken | brontekst bewerken]In de voorlopige lijst van de UNESCO worden objecten ingeschreven, die naar het inzicht van de betreffende regering potentieel voor de erkenning als Werelderfgoed in aanmerking komen. Dit zegt niets over de eventuele daarwerkelijke succesvolle inschrijving op de lijst. Tegenwoordig (2017) zijn op de lijst zestien objecten uit Tadzjikistan ingeschreven.[3]
Naam | Jaar | Soort | Beschrijving | Afbeelding |
---|---|---|---|---|
Mausoleum van "Amir Khamza Khasti Podshoh" | 1999 | C | ||
Mausoleum van "Hodja Nashron" | 1999 | C | ||
Mausoleum van "Khoja Mashkhad" | 1999 | C | ||
Mausoleum van "Mukhammad Bashoro" | 1999 | C | ||
Site van de antieke stad Baitudasht IV | 1999 | C | ||
Site van de antieke stad Pandschakent | 1999 | C | ||
Site van de antieke stad Shahristan (Kahkakha) | 1999 | C | ||
Site van de antieke stad Takhti-Sangin | 1999 | C | ||
Boeddhistisch klooster van Ajina-Tepa | 1999 | C | ||
Paleis van de gouverneur van Khulbuk | 1999 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C | ||
Archeologische site van de stad Dvin | 1995 | C |
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]
Jan Simon Gerardus Gramberg | ||
---|---|---|
Algemene informatie | ||
Geboren | 19 april 1823 Maastricht | |
Overleden | 12 oktober 1888 Cobden (Illinois) | |
Nationaliteit(en) | Nederlands |
Jan Simon Gerardus Gramberg is een (Maastricht, 19 april 1923 - Cobden (Illinois), 12 oktober 1888) was een Nederlandse auteur, militaire arts, plantage-eigenaar en avonturier. Hij woonde en werkte aan de Nederlandse Goudkust en in Nederlands-Indië, waarover hij meerdere werken van deze plaatsen geschreven heeft.
Biografie
[bewerken | brontekst bewerken]Jan Simon Gerardus Gramberg is geboren in Maastricht. Zijn vader die aldaar officier was heette Johan Gramberg en zijn moeder Adriana Grond. Nadat hij gepromoveerd was en een medisch diploma had behaald in Utrecht werd hij geïnstalleerd als medisch ambtenaar aan de Nederlandse Goudkust bij Koninklijk Besluit van 13 november 1855. In Afrika bleek hij een avontuurlijke man te zijn, die nadat hij langs de kust en in het binnenland gereisd had een plantage heeft opgericht langs de rivier Bossumprah, aan de weg naar Brits Komenda. Over zijn periode in Afrika, tussen 1856 en 1859, schreef hij een goedverkocht boek met als titel "Schetsen van Afrika's Westkust".
Vervolgens werd Gramberg geïnstalleerd als medisch ambtenaar bij de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië, totdat hij eind 1861 zich moest terugtrekken uit militaire dienst als gevolg van een ziekte. Tussen 1862 en 1863 was hij redacteur van de Java-Bode, een krant in Nederlands-Indië.
Gramberg veranderde vervolgens zijn carrière naar de koloniale administratie en werd klerk in Palembang. Tussen juli 1867 en september 1869 werd hem ziekteverlof verleend, die hij meestal doorbracht in Den Haag. Na zijn terugkeer in Oost-Indië werd hij secretaris en penningmeester in Timor. Hij werd in 1872 ontslagen vanwege "oneerlijk gedrag", maar opnieuw geïnstalleerd
Peninsula Shale Renosterveld Peninsula Shale Renosterveld is een vegetatietype dat alleen wordt aangetroffen op de hellingen van de Seinheuwel en de Duiwelspiek, beide gelegen ten zuiden van Kaapstad in Zuid-Afrika. De plantengemeenschap wordt kritiek bedreigd en komt nergens anders ter wereld voor.
Deze unieke vegetatietype is inheems en endemisch in de City Bowl van Kaapstad, maar als gevolg van de de groei van de stad wordt deze nu alleen nog aangetroffen op de hellingen van de Seinheuwel en de Duiwelspiek. Meer dan 87% van de vegetatie is verdwenen en de resterende plekken waar deze nog voorkomt bevinden zich aan de randen van de stad. Op de zuidelijke grens gaat de vegetatietype geleidelijk over in fynbos. De bodem in dit gebied bestaat voornamelijk uit harde vruchtbare klei. Net zoals de meeste gebieden in de Kaap is dit een gebied waar winterregens vallen. Dit is de natste renosterveld vegetatie.
Thomas Baines | ||
---|---|---|
Thomas Baines
| ||
Algemene informatie | ||
Volledige naam | John Thomas Baines | |
Geboren | 27 november 1820 King's Lynn | |
Overleden | 8 mei 1875 Durban | |
Nationaliteit(en) | Engels | |
Beroep(en) | Kunstschilder en ontdekkingsreiziger |
John Thomas Baines (King's Lynn, 27 november 1820 - Durban, 8 mei 1875) was een Engelse kunstschilder en ontdekkingsreiziger. Hij bereisde voornamelijk de Engelse koloniën in Zuidelijk Afrika en Australië.
Thomas Baines is geboren in King's Lynn, gelegen in het graafschap Norfolk in het oosten van Engeland. Zijn vader was master mariner bij de marine en zijn grootvader kapitein op een walvisvaartschip. De vader van zijn moeder was schilder en decorateur en van hem leerde de jonge Thomas Baines graveren en tekenen. Hij volgde onderwijs op de Horatio Nelson’s Classical and Commercial Academy. In 1836 stuurden zijn ouders hem naar een koetsenmaker waar hij in de leer ging. Ook leerde hij heraldische kunst van de heraldieke schilder William Carr.[1] Met verf moest hij wapenschilden aanbrengen op nieuw gemaakte koetsen.[2]
Op 22-jarige leeftijd verliet hij Engeland, ging aan boord van de Olivia en voer af naar de Kaapkolonie in zuidelijk Afrika. De kapitein van de Olivia was William Roome, die bevriend was met zijn familie. In Zuid-Afrika werkte hij een tijdje in Kaapstad, eerst als schilder bij een meubelmaker en later als landschaps- en portretschilder. Vervolgens vestigde hij zich tussen 1848 en 1853 in de Oost-Kaap, vanwaar hij drie expedities ondernam. Tijdens de eerste expeditie in 1848 trok hij voorbij de Oranjerivier. Vervolgens maakte hij in 1849 een reis voorbij de Groot-Keirivier en door de Winterberg, een bergketen in de Oost-Kaap. Als laatste nam hij in 1850 deel aan een wetenschappelijke expeditie om het Ngamimeer in kaart te brengen en een poging om de moerassen van de Okavangodelta te bereiken, beide gelegen in het huidige Botswana. Tijdens de eerste twee jaren van de Achtste Grensoorlog tegen de Xhosa (1850 tot 1853) schilderde hij als kunstschilder strijdtaferelen in opdracht van het Britse Leger.[3]
In 1853 keerde hij terug naar Engeland, waar hij zijn kunstwerken publiceerde. Ook werkte hij op het hoofdkwartier van de Royal Geographical Society aan een kaart van Afrika, waarbij hij de cartograaf John Arrowsmith raadpleegde.[4] Hierdoor verkreeg hij een goede reputatie, wat er toe leidde dat de Royal Geographical Society in 1854 hem opdracht gaf om deel te nemen aan een expeditie van de ontdekkingsreiziger Augustus Gregory in Noord-Australië. In 1855 sloot hij zich bij de expeditie aan, waar hij de taak vervulde van officiële tekenaar en voorraadbeheerder. Het doel van deze expeditie was het verkennen van de Victoria-rivier in het Noordelijk Territorium, teneinde vast te stellen of er een geschikte locatie is voor een koloniale nederzetting.
Tijdens de expeditie maakte Thomas Baines schetsen van planten en dieren en schilderde hij ook de Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië. Sommige nauwkeurige schetsen van planten werden zelfs bekeken door de bekende Engelse botanicus William Jackson Hooker. Als dank voor zijn medewerking aan de expeditie zijn in Noord-Australië de berg Mount Baines en de rivier Baines River naar hem vernoemd.[5] In 1857 keerde hij vanuit Sydney weer terug naar Engeland.
Vanwege zijn verdiensten werd hij verkozen tot fellow van de Royal Geographical Society en ontving in 1858 een gouden medaille.[6]
Vervolgens vergezelde hij in 1858 de ontdekkingsreiziger en zendeling David Livingstone op zijn expeditie langs de Zambezi. Tijdens de reis gebruikte hij een stuk zeildoek uit de voorraad van de expeditie waarop hij het portret van een Portugese ambtenaar schilderde, bij wie hij heeft verbleven om van zijn malaria te herstellen. Als gevolg hiervan werd hij door de broer van David Livingstone beschuldigd van diefstal en uit de expeditie ontslagen.
In de Kew Gardens zijn zeventien plantensoorten naar hem vernoemd. Ook de door hem ontdekte keversoort Bolbotritus bainesi is naar hem vernoemd.
1858 David Livingstone
1860 tot 1862 expeditie James Chapman
- ↑ (en) Baines, John Thomas (1820 - 1875) An Australian Government Initiative
- ↑ (en) Thomas Baines (1820 - 1875) Lynn-born Artist and Explorer Lynn Museum
- ↑ (en) John Thomas Baines SAHO South African People History
- ↑ (en) Baines, John Thomas (1820 - 1875) An Australian Government Initiative
- ↑ (en) John Thomas Baines Design & Art Australia Online
- ↑ (en) John Thomas Baines SAHO South African People History
- ↑ (en) John Thomas Baines SAHO South African People History
- ↑ (en) Baines, John Thomas (1820 - 1875) An Australian Government Initiative
West-Soedanese savanne
[bewerken | brontekst bewerken]Avertje/Kladblok | ||||
---|---|---|---|---|
Ligging van de ecoregio
| ||||
WWF-code | AT0722 | |||
Landen | Senegal, Gambia, Mali, Guinee, Ivoorkust, Burkino Faso, Ghana, Togo, Benin, Niger, Nigeria | |||
Bioom | Tropisch of subtropisch grasland, savanne of struweel | |||
Ecozone | Afrotropisch gebied | |||
Florarijk | Paleotropis | |||
Oppervlakte | 1638.400 km² | |||
Klimaat | tropisch klimaat | |||
Savannelandschap in Burkino Faso, begroeid met verspreide pollen gras van de soort Andropogon gayanus.
| ||||
|
De West-Soedanese savanne (Engels: West Sudanian Savanna) vormt een ecoregio in de West-Afrikaanse landen Senegal, Gambia, Mali, Guinee, Ivoorkust, Burkino Faso, Ghana, Togo, Benin, Niger en Nigeria.
De ecoregio
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio strekt zich uit in een strook over West-Afrika ten zuiden van de Sahel en bevind zich tussen Gambia en Senegal in het westen en de oostgrens van Nigeria in het oosten. Het gebied is hoofdzakelijk vlak en ligt tussen de 200 en 400 meter hoogte.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio kent droge en nattere savanne's die begroeid zijn met een bosachtige vegetatie. In de nabijheid van rivieren bevinden zich met gras begroeide riviervlaktes en beboste graslanden. De savanne's zijn begroeid met bomen die in het droge seizoen hun bladeren verliezen en heeft een ondergroei die bestaat uit lange grassen, struikgewas en kruiden. De overheersende boomsoorten komen uit de geslachten Combretum en Terminalia en soms ook Acacia. De grassoorten komen voornamelijk uit het geslacht Hyparrhenia en staan in de volksmond bekend als "olifantsgras". Deze grassen kunnen een groeihoogte van 3 of 4 meter bereiken.
De droge bosachtige begroeiing wordt gedomineerd door boomsoorten uit het geslacht Anogneissus, vergezeld van acacia's en bomen zoals Balanites aegyptiaca, Combretum glutinosum, Commiphora africana, Prosopis africana, Tamarindus indica en Ziziphus mucronata. In de nattere bossen groeien vooral de boomsoorten Afzelia africana en Burkea africana en soorten uit de geslachten Combretum en Terminalia.
Dar Ben Abdallah
[bewerken | brontekst bewerken]Dar Ben Abdallah (Arabisch: دار بن عبد الله) is van de paleizen in de medina van Tunis. Het paleis bevind zich in het zuidelijke deel van de medina, in de buurt van het paleis Dar Othman en het mausoleum Tourbet El Bey.
Historie
[bewerken | brontekst bewerken]Het paleis is aan het einde van de 18e eeuw gebouwd door Mohammed el-Ksontini, waarna het 1801 gekocht werd door Slimane Kahia el-Hanafi. In 1814 trouwde hij met de dochter van Mahmud Bey en werd hij tot opperbevelhebber van het Tunesische leger aangesteld. Vanwege deze gebeurtenis werd het paleis opgeknapt en verfraaid.[1]
In 1857 hebben de nazaten van Slimane Kahia el-Hanafi het paleis verkocht aan Mohammed Taher Ben Abdallah, een vermogende zijdewever in de soeks van Tunis. Deze heeft het huis naar zijn eigen naam vernoemd. In 1905 kocht de Franse schilder Albert Aublet het huis.
- ↑ (fr) Dar Ben Abdallah Commune-Tunis
Hanmer Warrington
[bewerken | brontekst bewerken]Hanmer George Warrington (5 september 1776 – 18 augustus 1847)[1] is geboren in het dorpje Acton, gelegen in de buurt van het stadje Nantwich in het Engelse graafschap Cheshire. Hij diende in het Britse leger en bereikte de rang van luitenant-kolonel. Vervolgens werd hij in 1814 de Britse consul-generaal in Tripoli, gelegen aan de Barbarijse kust (in het huidige Libië). Gedurende 32 jaar heeft hij deze positie behouden.
- consul-generaal in de jaren 1814 - 1846
- 1e, 2e en 3e Niger expeditie
- ↑ George Hanmer Warrington Wikiwand
- ↑ Warrington, Hanmer George Oxford Dictionary of National Biography
- ↑ Hanmer Warrington Studia archaeologica, Nummer 155
Gematigde graslanden van Amsterdam en Saint-Paul
[bewerken | brontekst bewerken]De gematigde graslanden van Amsterdam en Saint-Paul, ook bekend onder de Engelse benaming Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands is een ecoregio die zich bevind op de eilanden Île Amsterdam en Île Saint-Paul, twee vulkanische eilanden die gelegen zijn in de zuidelijke Indische Oceaan. Daar de eilanden meer dan 3000 kilometer van enig ander continent verwijderd zijn, behoren ze tot de meest afgelegen eilanden op aarde. Dankzij deze geïsoleerde ligging werden de eilanden voor de komst van de mens gekenmerkt door veel endemische dier- en plantensoorten.[1]
Ligging
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio beslaat de eilanden Île Amsterdam en het 85 kilometer zuidelijker gelegen Île Saint-Paul. Het dichtstbijzijnde continent is Australië, wat 3.380 kilometer ten noordoosten van de eilanden ligt. Verder liggen de eilanden 2.430 ten zuidoosten van het tot de Mascarenen behorende eiland Rodrigues en 1.412 kilometer ten noorden van de Kerguelen.[2]
Het ovaalvormige eiland Île Amsterdam is een boven water uitstekend gedeelte van een mogelijk actieve vulkaan, waarvan de hoogste top Mont de la Diveis 881 meter boven zeeniveau ligt. Op het eiland bevinden zich tien verschillende kraters. Vanwege de vulkanische oorsprong is het grootste gedeelte van de kustlijn ruig, vooral het westelijke deel bestaat uit steile klippen. De oostkant van het eiland bestaat uit bestaat uit glooiende hellingen, terwijl aan de westelijke zijde steile rotswanden van basalt afdalen in zee. De hoogste toppen van het eiland zijn Mont de la Diveis en La Grande Marmite, waarvan de laatste 742 meter hoog is.
Het eiland Île Saint-Paul is kleiner dan Île Amsterdam en heeft een driehoekige vorm. Het eiland is een conische vulkaan met een imposante krater, waarvan de wand aan de oostzijde waarschijnlijk door een uitbarsting is weggeslagen. In de krater is een baaivormig kratermeer ontstaan, die via een kleine ondiepe doorgang in verbinding staat met de zee.[3] De binnenwanden van de 272 meter hoge krater zijn steil, terwijl de hellingen vanaf de krater geleidelijk aflopen naar lage klippen langs de west- en zuidkust. Op twee plaatsen rond de krater bevinden zich thermale bronnen.[4]
Klimaat
[bewerken | brontekst bewerken]De ecoregio heeft een koel gematigd zeeklimaat met hardnekkige westenwinden. De temperatuur varieert van 11,2 ° C in augustus tot 17 ° C in februari. Als gevolg van lage bewolking is de luchtvochtigheid er het gehele jaar algemeen hoog. Verder valt er veel neerslag, met een jaarlijks gemiddelde van 1.114 millimeter. De neerslag valt voornamelijk in de vorm van regen, al kan het er op de hogere delen van de eilanden in de winter ook hagelen en sneeuwen. Op de lagere delen gebeurt dit zelden. De zomerperiode die loopt van december tot en met maart is droger dan de langere winterperiode, wanneer er 100 millimeter per maand kan vallen.[5]
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Vanwege de geïsoleerde ligging worden de eilanden gekenmerkt door een unieke flora. De vegetatietypen van Île Amsterdam verschillen per hoogte, van bosachtige begroeiing langs de kust tot dwergstruiken en mossen op de hoogste delen van het eiland. Voor de komst van de mens waren de lagere delen langs de kust tot 250 meter hoogte geheel begroeid met bossen. Aan het begin van de 18e eeuw bedekte deze 27 % van de oppervlakte van het eiland (ongeveer 1500 hectare). In de 19e eeuw is het aantal oppervlaktes bos afgenomen, de Franse geoloog Charles Vélain schatte het in 1875 op 250 hectare.[6] In deze bossen groeiden boomsoorten uit het geslacht Phylica, zoals de Phylica arborea. De ondergroei van die bossen bestond uit varens zoals Elaphoglosum succaesifolium, Gleichenia polypodioides en Ploystichum adiantiforme, kruidachtige planten zoals Plantago stauntoni en Acaena sanguisorbae en levermossen uit het geslacht Marchantia. De verspreid liggende open plekken in het bos waren begroeid met biesachtige grassen zoals Scirpus nodosus en Juncus australe.
In januari 1871 werd er door een groep mensen onder leiding van Heurtin, een Franse inwoner van Réunion een poging ondernomen om zich te vestigen op het eiland. Ze probeerden er vee te fokken en gewassen te verbouwen, maar hun pogingen waren onvruchtbaar.[7] Na zeven maanden keerden ze terug naar Réunion, maar lieten vijf runderen (Bos taurus) op het eiland achter. Deze runderen begonnen te verwilderen en hun aantal nam toe. Als gevolg hiervan zijn door overbegrazing de bossen bijna geheel van het eiland verdwenen en is de bodem dusdanig beschadigd dat er op sommige plaatsen kale rots aan de oppervlakte zichtbaar wordt.[8]
Op enkele beschutte plekken bevinden zich nog restanten van deze bossen, die recent strikte bescherming genieten.[9] Het grootste restant met bos bevind zich op het oostelijke gedeelte van het eiland, een gebied ter grootte van 10 hectare wat de naam "Grand Bois" draagt. Het bos is omheind met geïntroduceerde cipressen, om het tegen de grazende runderen te beschermen.[10] In het noordelijke deel van het eiland bevind een restant van het oorspronkelijke bos in de Antonelli Crater, die een natuurlijke barrière vormt tegen de grazende runderen. In de buurt van die krater staat een eenzame grote scheefgegroeide boom uit het geslacht Phylica, het enige overblijfsel van het bos waarmee het gebied ooit begroeid was. De boom wordt met prikkeldraad beschermd tegen het vee.[11] De lagergelegen hellingen die ooit met bos begroeid waren, worden nu gedomineerd door graslanden met grote pollen gras (tussock grass) van de soort Poa novarae.
- tot 250 meter hoogte: Bossen (rond 1726)
- tot 250 meter hoogte: graslanden met graspollen (tegenwoordig)
- 250 - 600 meter hoogte: graslanden
- boven 600 meter hoogte: dwergstruiken en (veen)mossen
Tot 250 meter hoogte worden de lagergelegen hellingen van Île Amsterdam gedomineerd door graslanden met grote pollen gras (tussock grass) van de soort Poa novarae. Tussen de 250 en 600 meter bevinden zich dichtbegroeide graslanden met grassoorten zoals Scirpus nodosus en Spartina arundinacea. Op de hogere delen van het eiland groeien dwergstruiken zoals Acaena magellanica, veenmossen (Sphagnum) en mossen. Hier bevinden zich ook moerassen met enkele poelen. Op enkele beschutte plekken bevinden zich nog restanten van deze bossen, die recent strikte bescherming genieten.[12]
Op Île Saint-Paul bevinden zich op de lagere hellingen graslanden, begroeid met de grassoorten Spartina arundinacea en Poa novarae, waarvan de laatstgenoemde hoge graspollen vormt. De nattere gedeeltes, zowel langs de kust als verder landinwaarts zijn dichtbegroeid met cypergrassen, waarvan de soort Scirpus nodosus overheersend is. In tegenstelling tot Île Amsterdam komt er op Île Saint-Paul geen houtachtige vegetatie voor.[13]
- ↑ (en) Île Amsterdam & Île St. Paul The Island Encyclopedia
- ↑ (en) Île Amsterdam: Isolated in the Indian Ocean The Basement Geographer
- ↑ Jonneke van Eijsden Saint Paul Antarctica en de subantarctische eilanden
- ↑ (en) Île Amsterdam and Île St. Paul Biota Australis Terrestris
- ↑ (en) Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands The Encyclopedia of Earth
- ↑ (en) Amsterdam Island - Flora (Phylica) Amsterdam Island
- ↑ (en) "Amsterdam/St Paul: Discovery and early history" The South Atlantic and Subantarctic Islands.
- ↑ (en) Amsterdam Island - Introduced fauna Amsterdam Island
- ↑ (en) Beau Riffenburgh, Amsterdam Island (Île Amsterdam) Encyclopedia of the Antarctic, Volume 1
- ↑ (en) Amsterdam Island - Flora (Phylica) Amsterdam Island
- ↑ (en) Amsterdam Island - Introduced fauna Amsterdam Island
- ↑ (en) Beau Riffenburgh, Amsterdam Island (Île Amsterdam) Encyclopedia of the Antarctic, Volume 1
- ↑ (en) Malcolm R. Clark, Paul Richard Dingwall, Île Saint-Paul Conservation of Islands in the Southern Ocean
The Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands is an ecoregion comprising two volcanic islands in the southern Indian Ocean. The only way to visit the islands is on the French research vessel Marion Dufresne II which services the Martin-de-Viviès research station on Amsterdam Island.
Setting
[bewerken | brontekst bewerken]Île Amsterdam and Île Saint-Paul are two volcanoes 83 km from each other lying in the centre of a triangle between Australia, Antarctica and southern Africa. The islands are remote, situated about 3000 km (1860 mi) from each neighboring continent. They have cool oceanic climates with temperatures ranging from 13 °C (55 °F) in August to 17 °C (63 °F) in February, rainfall of 1,100 mm (43 in), persistent westerly winds, and high humidity levels.
Flora
[bewerken | brontekst bewerken]Plant life changes with elevation; at lower levels the volcanoes are covered with grass and tussock grasslands and sedge meadows and, on Amsterdam, the tree Phylica arborea mixed with ferns. Higher up, on the Plateau des Tourbières, there are shrubs, bogs, and mosses.
Fauna
[bewerken | brontekst bewerken]These isolated islands are not rich in wildlife diversity but are home to a large population of subantarctic fur seal. They are an important breeding ground for the Indian yellow-nosed albatross, flesh-footed shearwater, gentoo penguin, northern rockhopper penguin (Eudyptes moseleyi) great skua, Antarctic tern and the endemic Amsterdam albatross. They were formerly home to two endemic ducks: the Amsterdam wigeon and an undescribed species on Île Saint-Paul.
Threats and conservation
[bewerken | brontekst bewerken]Although the islands are remote and therefore safe from most human activity and pollution, several introduced species of both flora and fauna have damaged the environment; the feral cattle, in particular, grazed on young and regenerating plants and trampled on bird eggs. Five cattle had been brought to Amsterdam in January 1871; they were abandoned later that year and subsequently increased to a wild population of 2,000. As part of the French Southern and Antarctic Lands the islands are home to a research base which is working to preserve the original plant and animal life. Initially, they restricted the cattle to the northern half of Amsterdam. When the discovery was made in 2007 that the native flora and fauna had returned to the areas no longer grazed by the cattle, a plan to cull the remaining cattle on the island was launched in 2008. By 2010, the eradication program was complete, and no cattle remain on the island. Ironically, the cattle population itself had become of scientific interest as it was a rare example of a feral, unmanned herd of cattle. Humans have caused other damage to the islands' ecosystems, as much of Amsterdam's woodland was cleared in the 18th and 19th centuries by whalers, sealer, and visitors from passing ships and is struggling to recover. Seal populations have recovered from the commercial seal hunting, and are no longer threatened.
Falaises d'Entrecasteaux
[bewerken | brontekst bewerken]De Falaises d'Entrecasteaux (Engels: Cliffs of Entrecasteaux) omvatten de hoge klippen langs de westelijke kustlijn van Île Amsterdam, een klein vulkanisch eiland in de zuidelijke Indische Oceaan dat behoort tot de Franse Zuidelijke en Antarctische Gebieden. De klippen zijn vernoemd naar de Franse ontdekkingsreiziger Antoine Bruni d'Entrecasteaux, die het eiland in maart 1792 bezocht tijdens zijn expeditie om de spoorloos verdwenen ontdekkingsreiziger Jean-François de La Pérouse op te zoeken.[1] De klippen zijn steil en kunnen meer dan 700 meter hoog zijn.
De vegetatie van de klippen bestaat hoofdzakelijk uit grassoorten zoals Poa novarae en Spartina arundinacea, die grote pollen gras vormen (tussock-grass). Verder groeit er ook Scirpus nodosus, een soort uit de cypergrassenfamilie.[2] De voet van de klippen zijn het meest dichtbegroeid met deze vegetatie.
- ↑ (en) Bruny D'Entrecasteaux, Joseph-Antoine Raymond (1739–1793) Australian Dictionary of Biography (Volume 1)
- ↑ (en) Amsterdam and Saint-Paul Islands temperate grasslands The Encyclopedia of Earth