Conocybe
Conocybe | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Kaneelkleurig breeksteeltje (Conocybe tenera) | |||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||
Conocybe Fayod (1889) | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Conocybe op Wikispecies | |||||||||||||
|
Conocybe is een geslacht van schimmels behorend tot de familie Bolbitiaceae. De typesoort is het kaneelkleurig breeksteeltje (Conocybe tenera). Ze worden nitrofiele saprobionten zijn te vinden op gazons, in weiden, tuinen of op mest en ze zijn vrij zeldzaam in bossen.
Kenmerken
[bewerken | brontekst bewerken]De soort Conocybe bestaat grotendeels uit zeer kleine tot kleine, slanke en breekbare paddenstoelen zonder sluier. Hun dunne, gladde hoed is 0,3–7 cm breed, kegel- tot klokvormig en heeft een witachtige, gele, lichtbeige of oker- tot roestbruine kleur. Bij vochtigheid komen de bruintinten sterker naar voren, wat men hygrofaan noemt. De lamellen zijn aangehecht tot vrijstaand en eerst okerkleurig, maar bij rijping van de sporen meestal bleek roestbruin. De randen van de lamellen zijn lichter, vaak vlokkig en getand tot ingekerfd. Het sporenpoeder is kaneel- tot roestbruin. De witte tot bruine steel is dun, stevig, 15 tot 140 mm lang en 0,5 tot 12 mm breed, en heeft zelden een knol van 14 mm breed. Een velum partiale of ring ontbreekt. Het vruchtvlees is zacht, breekbaar en zelden gekleurd. De smaak is meestal mild.
De meestal gladde sporen zijn elliptisch, amandel- tot citroenvormig of zeshoekig en zijn 4,5-20 µm lang en 3-10 µm breed. Bij vertegenwoordigers van de ondersoort Ochromarasmius hebben ze ook lage, ronde wratjes. De inamyloïde sporen zijn dikwandig en hebben meestal aan de top een duidelijke kiempore. Bij de twee- tot viersporige basidia kunnen aan de basis gespen gevormd of afwezig zijn, wat typerend is voor de soort. Terwijl pleurocystidia afwezig zijn, zijn de geslachtskenmerkende cheilocystidia altijd aanwezig op de lamellaire randen. Ze worden "lecythiform" genoemd omdat ze, met het hoofd naar boven, eruitzien als de vaasachtige vaten waarin de oude Grieken hun olijfolie bewaarden. Sommige mycologen vergelijken de cellen ook met (bowling)kegels.
Er is een monomitisch hyfensysteem, dat wil zeggen, het bestaat alleen uit hyfen van dezelfde soort. Afhankelijk van de soort kunnen de hyfen ook gespen hebben of missen. De cellulaire hoedhuid (pileipellis) is een hymeniderm of ixohymeniderm en bestaat uit ronde tot peervormige cellen. De lamellaire trama is regelmatig.
Verspreiding
[bewerken | brontekst bewerken]Ze komen voor in Europa, Azië, Noord-Afrika en in heel Amerika, vooral in de VS en Canada. Ze groeien het liefst op grasrijke gebieden zoals weilanden, bermen of weiden, maar ook op mest. Lichte loofbossen bieden ook gunstige groeiomstandigheden.
Soorten
[bewerken | brontekst bewerken]In Nederland komen de volgende soorten voor:
volgens Index Fungorum telt het geslacht 267 soorten (peildatum maart 2023):
- (en) Index Fungorum
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ a b c d e f FAN 6
- ↑ The Fungi of Southern England
- ↑ G. kibby
- ↑ [1]
- ↑ [2]
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ a b c d e Hausknecht
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ Conocybe hornana op MushroomExpert
- ↑ G. kibby
- ↑ a b c Fungi of Temperate Europe
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ a b [3]
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. Kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ G. kibby
- ↑ Conocybe velutipes op MushroomExpert
- ↑ G. kibby