[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

Georgius Macropedius

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Georgius Macropedius
Portret van Macropedius door Philip Galle (1572), gedicht door Benito Arias Montano
Portret van Macropedius door Philip Galle (1572),
gedicht door Benito Arias Montano
Algemene informatie
Volledige naam Joris van Lanckvelt
Geboren 23 april (?) 1487
Geboorte­plaats Gemert
Overleden eind juli 1558
Overlijdensplaats 's-Hertogenbosch
Land Habsburgse Nederlanden
Beroep Pedagoog, toneelschrijver
Werk
Genre Schoolboeken, toneelstukken
Stroming Moderne Devotie, Renaissancehumanisme
Bekende werken Hecastus, Epistolica
Dbnl-profiel
Portaal  Portaalicoon   Literatuur
Onderwijs

Georgius Macropedius, geboren als Joris van Lanckvelt, (Gemert, 23 april (?) 1487's-Hertogenbosch, eind juli 1558) was een Nederlandse humanist, pedagoog en toneelschrijver.

Macropedius volgde de Latijnse school te 's-Hertogenbosch. Na zijn studie sloot hij zich aan bij de Broeders van het Gemene Leven, een spirituele gemeenschap die zich afzette tegen het verval in de Rooms-Katholieke Kerk. Door middel van zelfstudie bereidde hij zich voor op het priesterschap en op het geven van onderwijs.

Hij ging lesgeven aan de Latijnse school waar hij opgeleid was en werd na enkele jaren als rector gedetacheerd naar de Latijnse school in Luik. Na drie jaar werd hij benoemd tot rector van de Latijnse school in 's-Hertogenbosch en weer drie jaar later tot rector aan de Latijnse school in Utrecht. Op zeventigjarige leeftijd nam hij ontslag in Utrecht en keerde hij terug naar 's-Hertogenbosch, waar hij overleed tijdens een pestepidemie.

Als jonge twintiger begon Macropedius met het schrijven van toneelstukken in het Neolatijn, het Latijn dat in die tijd in grote delen van Europa gebruikt werd als voertaal van de wetenschappelijke gemeenschap. Hij schreef zowel kluchten als serieuze stukken en ontwikkelde zich tot de grootste Latijnse toneelschrijver van de zestiende eeuw.

Macropedius gaf zelf ook les aan de scholen waarvan hij rector was. Gebaseerd op zijn ervaringen als docent en vanuit zijn humanistische opvattingen over pedagogiek schreef hij een aantal schoolboeken. Deze boeken hebben veel bijgedragen aan de onderwijshervorming van die eeuw in de Nederlanden en een aantal andere Europese landen.

Na het overlijden van Macropedius hadden zijn leerboeken nog een tijdlang veel invloed en werden zijn toneelstukken nog gespeeld. Niet alleen in de Nederlanden, maar ook in Duitsprekende gebieden, in Scandinavië en in Engeland. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw raakten Macropedius, zijn schoolboeken en zijn toneelstukken in vergetelheid.

Eind negentiende eeuw werd Macropedius herontdekt. Vanaf die tijd zijn regelmatig publicaties verschenen over Macropedius – en vooral over zijn toneelstukken – van de hand van Europese en Amerikaanse wetenschappers. De wetenschappelijke belangstelling voor Macropedius houdt in de eenentwintigste eeuw aan en zijn toneelstukken worden weer gespeeld, soms in het Latijn en vaak in vertaling.

Afkomst en familie

[bewerken | brontekst bewerken]
Parochiekerk Sint-Jan te Gemert zoals die eruitzag toen Joris van Lanckvelt les kreeg van de pastoor.

Joris van Lanckvelt was de zoon van Willem Truyen en Hadewich van Lanckvelt. Van de vader is niet veel meer bekend dan dat hij een buitenechtelijk kind was van Jan Truyen. De moeder was enig kind van Andries van Lanckvelt. Deze was een buitenechtelijk zoon van de adellijke Goyart van Lanckvelt. De familie Van Lanckvelt ontleende haar naam aan het goed Lanckvelt te Erp. Omdat Andries een onechte nazaat was, behoorden hij, zijn dochter Hadewich en zijn kleinzoon Joris tot de niet-adellijke tak van de familie Van Lanckvelt. Hoewel zij geen aanspraak konden maken op de rijkdom van de adellijke tak, waren ze niet onbemiddeld. Er bestond een goede relatie tussen beide familietakken.[1][2]

Uit Gemertse archiefstukken valt af te leiden dat het gezin van Willem Truyen inwoonde bij Andries van Lanckveld. Deze bezat een huis met landerijen in de buurtschap Den Heuvel en vermoedelijk is Joris daar geboren. Zijn geboortedatum is niet in archiefstukken gevonden, maar is berekend uit gegevens die Joris over zichzelf noteerde in brieven die hij op latere leeftijd schreef. Daaruit blijkt dat hij geboren moet zijn in april/mei 1487. Naar alle waarschijnlijkheid is de exacte datum 23 april, de naamdag van Sint-Joris; hij zou dan vernoemd zijn naar zijn geboorteheilige. Dat aan zijn voornaam Joris de achternaam van de moeder werd toegevoegd was in die tijd normaal, zeker als de moeder behoorde tot een familie die welgestelder was dan die van de vader.[3]

Joris van Lanckvelt groeide op met twee jongere zussen, Cornelia en Barbara. Cornelia is op jeugdige leeftijd ingetreden bij de Zusters van het Gemene Leven en Barbara is getrouwd met Jan Jacobs, met wie zij twee kinderen kreeg. Joris bezocht de Gemertse parochieschool waar de pastoor hem leerde lezen, schrijven, rekenen en zingen. Toen hij tien jaar was verhuisde hij naar 's-Hertogenbosch om verder te leren aan de Latijnse school. Dat was een in heel Europa wijdverbreid schooltype, waarin leerlingen (uitsluitend jongens, afkomstig uit de hogere en middenklasse) voorbereid werden op een religieus ambt of een studie aan een universiteit.[4]

Pagina uit een meditatieboek omstreeks 1500 geschreven in het scriptorium van de Broeders van het Gemene Leven in 's-Hertogenbosch.

De Latijnse school in 's-Hertogenbosch waar Van Lanckvelt zijn opleiding kreeg, was een kathedraalschool, verbonden aan de Sint Jan, en gelegen aan de Kerkstraat. Hoewel er geen directe bewijzen voor gevonden zijn, is het aannemelijk dat Van Lanckvelt zijn opleiding aan de Latijnse school begon in 1497. Wat vaststaat is dat hij de opleiding afrondde in 1502. Waarschijnlijk was hij aanvankelijk in de kost bij particulieren, wellicht familieleden. Zeker vanaf zijn twaalfde jaar woonde hij in een van de convicten van de Broeders van het Gemene Leven. Deze broeders, fraters genoemd, boden voeding en onderdak aan scholieren van de Latijnse school en richtten zich op hun religieuze en morele opvoeding. De fraters gaven verder bijles en hielden toezicht op de studie, maar slechts bij uitzondering was een frater als leraar aan een Latijnse school verbonden.[5]

Nadat hij de Latijnse school met succes had doorlopen, trad Van Lanckvelt toe tot de fratergemeenschap. Hij liet zich in 1502 inschrijven als 'Frater Georgius uit Gemert' en ontving als teken van intreding zijn tonsuur (kruinschering). Sindsdien woonde hij in het Gregoriushuis, het Bossche fratershuis van de Broeders van het Gemene Leven. Daar bereidde hij zich voor op het priesterschap en op een loopbaan in het onderwijs. Hij deed dat door zelfstudie, waarbij hij gebruik maakte van de rijke huisbibliotheek van het Gregoriushuis. Zo maakte hij zich de zeven vrije kunsten eigen, de zeven wetenschappelijke gebieden die samen het studieprogramma vormden in Latijnse scholen en universiteiten. Zoals alle 'getonsureerden' was Van Lanckvelt belast met de zorg voor zieken en voor gasten, en vervulde hij de functie van koster. Ook werkte hij voor het scriptorium waarbij hij handschriften overschreef, en de kopieën versierde en inbond.[6]

Rond 1508 werd Van Lanckvelt belast met de dagelijkse leiding van het Gregoriushuis. Hij gaf er als repetitor bijles Latijn, Grieks, kerkzang en kalligrafie aan leerlingen van de Latijnse school. Hij gaf hen ook godsdienstles en preekte enkele malen per dag voor hen. In die tijd maakte Van Lanckvelt kennis met de toneelstukken van de humanist Johannes Reuchlin. Die inspireerden hem om ook zelf toneelstukken te gaan schrijven.[7] De eerste ontwerpen van zijn toneelstuk Asotus (De Verloren Zoon) dateren uit die periode. Hij schreef zijn stukken in het Latijn; ze waren bedoeld om opgevoerd te worden door de leerlingen van de Bossche Latijnse school. Het was ook in die periode dat Van Lanckvelt voor het eerst last kreeg van jicht, een reumatische gewrichtsontsteking die wordt gekenmerkt door terugkerende pijnaanvallen. Hij bleef zijn leven lang last houden van deze aandoening. Omstreeks 1512 werd Van Lanckvelt tot priester gewijd.[8]

Leraar te 's-Hertogenbosch

[bewerken | brontekst bewerken]
's-Hertogenbosch in de zestiende eeuw. Op ongeveer een derde van links, achter de Antoniuspoort, liggen de gebouwen van de Broeders van het Gemene Leven.

Enkele jaren later – in ieder geval vanaf 1515 – was Van Lanckvelt als leraar verbonden aan de Latijnse school van 's-Hertogenbosch. Die school was voorzichtig begonnen met het hervormen van het onderwijs dat tot die tijd traditioneel middeleeuws was. Van Lanckvelt zette samen met twee collega-docenten de onderwijsvernieuwing in humanistische geest door.[9] In lijn met de ideeën van de Moderne Devotie verwachtten de humanisten van die tijd, dat het bestuderen van de klassieke talen en van de geschriften van klassieke schrijvers zou leiden tot een zuivering van het kerkelijk en godsdienstig leven en tot een opbloei van zedelijkheid en deugd.[10]

Zoals de gewoonte was onder zestiende-eeuwse humanisten, nam Van Lanckvelt een klassiek klinkende achternaam aan. Voluit noemde hij zich Georgius Macropedius, waarin Georgius de Latijnse vorm is van Joris. Macropedius is een combinatie van de Griekse woorden μακρός (makros) = lang en πεδιον (pedion) = veld, met een Latijnse uitgang. Door te kiezen voor Grieks profileerde hij zich als een humanistische onderwijsvernieuwer.[11]

Rector te Luik

[bewerken | brontekst bewerken]
De gebouwen van de Broeders van het Gemene Leven te Luik in 1553. De poort geeft toegang tot de kerk en het kerkhof. Rechts daarvan de Hieronymusschool. De paarden op de voorgrond trekken boten over de Maas.

Omstreeks 1524 werd Macropedius benoemd tot rector van de Sint-Hieronymusschool in Luik. De school was in 1497 op verzoek van prins-bisschop Johan van Horne en van de stadsmagistraat van Luik gesticht door de Broeders van het Gemene Leven uit 's-Hertogenbosch. De naam verwees naar Hiëronymus van Stridon, een van de beschermheiligen van de Broeders. Naast de school hadden de fraters ook een kerk en een klooster laten bouwen, en hadden ze enkele huizen gekocht voor de opvang van armlastige scholieren.[12]

Over de activiteiten van Macropedius in Luik zijn weinig details bekend. Waarschijnlijk ving hij aan met zijn werkzaamheden in de tweede helft van 1524 en beëindigde hij die begin 1527. Zeker is dat de school in de jaren 1510 goed onderwijs gaf en als enige instelling in Luik de bevoegdheid had om een volledig programma Latijn te geven. Begin jaren 1520 ontstond onenigheid tussen de leraren over het leerplan, waardoor de kwaliteit van het onderwijs gevaar liep en alle vooruitgang stilviel. Aangenomen wordt dat het Bossche moederhuis Macropedius detacheerde naar Luik om orde op zaken te stellen.[13]

Uit enkele bronnen blijkt dat de problemen tijdig opgelost werden en dat de Luikse Hieronymusschool – samen met de Bossche Latijnse school – als een modelschool werd beschouwd. Zo stelde pedagoog Johannes Sturm, tien jaar na het vertrek van Macropedius, de Luikse school als voorbeeld aan het stadsbestuur van Straatsburg voor de inrichting van het Latijnse onderwijs aldaar. De Belgische historicus Léon-Ernest Halkin stelde vast dat de school in de eerste helft van de zestiende eeuw tot grote bloei kwam en het voor die tijd grote aantal van 1600 leerlingen bereikte. Het succes van de Luikse school schreef hij toe aan een groepje uitstekende docenten, onder wie Macropedius.[14]

Rector te 's-Hertogenbosch

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1527 keerde Macropedius terug naar 's-Hertogenbosch waar hij benoemd werd tot rector van de Latijnse school aldaar. Over deze periode, die een drietal jaren duurde, is zeer weinig bekend. Het enige vermeldenswaardige is dat de latere cartograaf Gerard Mercator toen tot zijn leerlingen behoorde.[15]

Rector te Utrecht

[bewerken | brontekst bewerken]
De Utrechtse Hieronymusschool in de zeventiende eeuw

In 1530 verliet Macropedius 's-Hertogenbosch om te verhuizen naar Utrecht, in die dagen de grootste stad van de Noordelijke Nederlanden. De stad had een rumoerige periode achter de rug, waarin keizer Karel V de macht in het Sticht Utrecht had verkregen. Het stadsbestuur voerde strenge maatregelen uit tegen de opkomende protestantse Reformatie. Alle lutherse boeken moesten worden ingeleverd en nieuwe ketterse boeken mochten niet niet meer gedrukt en verhandeld worden. Het stadsbestuur wenste het onderwijs aan te passen aan de nieuwe situatie en wilde een van de scholen omvormen tot bijzondere stadsschool naar het voorbeeld van 's-Hertogenbosch en Luik. De keuze viel op de Hieronymusschool, en Macropedius – die inmiddels een zekere faam genoot en bekend stond om zijn rechtheid in de rooms-katholieke leer – werd benoemd tot rector.[16] Tevens werd hij aangesteld als rector van het convict waarin de armlastige studenten waren gehuisvest.[17]

De Hieronymusschool was in 1474 op uitnodiging van het Utrechtse stadsbestuur gesticht door Broeders van het Gemene Leven van het Hieronymushuis te Delft.[18] De school onderscheidde zich van vele andere scholen van de Broederschap doordat de Utrechtse fraters zelf les gaven en de gehele wetenschappelijke opleiding op zich namen.[19] Macropedius trad in 1530 in Utrecht aan als rector en docent; hij gaf les in de talen Latijn, Grieks en wellicht ook Hebreeuws, en verder in dichtkunst, retorica, wiskunde en muziektheorie.[20]

Onderwijshervormer

[bewerken | brontekst bewerken]

Als rector van de school voerde Macropedius hervormingen door, die gebaseerd waren op de humanistische visie op het onderwijs. Zijn leerlingen moesten later vaardig zijn in het houden van een betoog, het schrijven van een Latijnse brief en in het componeren van een passend Latijns gedicht bij voorkomende gelegenheden. Macropedius leerde zijn pupillen om te rekenen in arabische cijfers in plaats van de gebruikelijke Romeinse cijfers. Bovendien voerde hij twee kopklassen in waarin de leerlingen een groot deel van het propedeuseprogramma van de universiteiten konden volgen: wiskunde, natuurkunde, filosofie, theologie en rechten.[21]

In navolging van Alexander Hegius die in 1483 als eerste in de Noordelijke Nederlanden in de Latijnse school van Deventer het Grieks had geïntroduceerd, deed Macropedius dat ook in Utrecht.[22] Grieks werd door de humanisten gezien als noodzakelijk voor een goed begrip van Latijn en Latijnse literatuur, en voor een grondige kennismaking met de theorie en de praktijk van de retorica. Daarnaast werd het essentieel geacht voor het bestuderen van de bijbel en theologie, en waardevol vanwege de opvoedende waarde van veel Griekse geschriften. De invoering van het Grieks verliep in Utrecht niet zonder problemen zoals blijkt uit het volgende citaat van Macropedius:[23]

De Grammaticae Institutiones die ik onlangs voor zowel Latijn als Grieks had vervaardigd om ze voor de studenten van onze school te laten drukken, heb ik op aansporing van vrienden en broeders gezuiverd (om het zo maar te zeggen) van Griekse zaken en beperkt tot alleen Latijnse regels; zodoende ben ik bepaalde haters van een goede opleiding (...) voor het ogenblik ter wille.

— Voorwoord van de Institutiones Grammaticae, 1538

Later slaagde Macropedius erin de tegenstand te overwinnen en werd zijn school geprezen vanwege haar afgestudeerden die zeer goed thuis waren in het Grieks.[24]

Bij onderwijs in humanistische zin stond een goede verstandhouding tussen meester en leerling voorop. Met liefde was meer te bereiken dan met een pak slaag. Beter was het om de leerlingen te stimuleren door onderlinge wedijver, bijvoorbeeld door prijzen uit te loven aan goede leerlingen.[25] Macropedius was, net als Erasmus, van mening dat een schoolleider niet heerszuchtig of autoritair mocht zijn en moest onderwijzen met de rede, niet met de roede. Ook hechtten de humanisten veel waarde aan de ontwikkeling van het geheugen. De leerstof moest daartoe begrijpelijk zijn, ordelijk ingedeeld en moest herhaaldelijk gerepeteerd worden. Macropedius gebruikte rijmpjes om de grammaticaregels makkelijker te kunnen onthouden. Hij verklaarde daarover:[26]

Ik heb die versjes alleen maar erbij gezet om het onzekere geheugen van de leerlingen op een of andere manier te steunen. (...) Want gedichtjes nemen ze altijd gemakkelijker op in het scheepje van de geest en die blijven ook langer hangen; en niet alleen spreken nieuwe leerlingen ze gemakkelijker uit maar ze vinden het ook veel leuker om ze op te zeggen.

— Voorwoord van de Institutiones Grammaticae, 1538

De lesstof diende naar het oordeel van de humanisten geleidelijk en voorzichtig te worden toegediend. Macropedius beschreef dat aldus:[27]

... dat ik mijn leerlingetjes ter wille ben, die eerst melk nodig hebben, en niet meteen de vaste spijs van de allersterksten.

— Voorwoord van Syntaxeos Praecepta, 1533

Ook belangrijk waren de oefeningen die leerlingen moesten maken, eerst oefeningen in het vertalen en later vooral in het opstellen van brieven en het maken van gedichten. Over het belang van die oefeningen, door hem exercitia genoemd, schreef Macropedius:[28]

Onder de verschillende 'exercitia' van onze school is er wel geen enkele naar mijn mening, waartoe ge in uw eigen belang meer moet worden aangespoord, ja toe gedreven moet worden, dan tot het vlijtig schrijven en volgens de regelen der kunst opstellen van brieven. Want door deze oefening bereikt ge beter het doel der studie van de bonae litterae: een correct schriftelijk en mondeling taalgebruik ... .

— Inleiding van Epistolica, 1543
Bewijs van betaling van 13 oktober 1552 voor een opvoering van Utrechtse leerlingen die in Gouda .. dat spel speelden vant oude testament, oftewel 'Adamus'.

Een ander populair humanistisch leermiddel dat Macropedius toegepaste, was het spelen van Latijnse toneelstukken. Eigenaardig genoeg zeggen de bekendste humanistische theoretici uit die tijd, Erasmus en Vives, er niets over. Het toneelspelen werd met name gepropageerd door rectoren van scholen. Velen van hen schreven de toneelstukken zelf, zoals Petrus Nannius rector in Alkmaar, Willem de Volder rector in 's-Gravenhage, Cornelius Schonaeus rector in Haarlem en ten slotte Macropedius en zijn opvolger in Utrecht Cornelius Laurimanus.[29] Macropedius motiveerde het toneelspelen – en dan vooral van komedies – aldus:[30]

Een komedie ... levert de redenaar instrumenten om zijn gevoelens te uiten en leert degene die een logisch betoog wil houden, toepasselijke argumenten te vinden. ... Want als je goed oefent voor een opvoering, wordt je taal ontdaan van fouten en stroefheid, door mee te doen aan een blijspel krijg je niet alleen een zekere vlotheid maar ook een wonderbaarlijk zelfvertrouwen bij het spreken in het openbaar. Ook als je alleen maar als toeschouwer aanwezig bent, zul je ten eerste je goed amuseren en ten tweede jezelf verrijken met de allerbeste lessen voor het leven.

— Proloog van Andrisca, 1538

Gewoonlijk gaven de leerlingen van de Hieronymusschool twee maal per jaar een voorstelling. Vaak werden dan twee stukken gespeeld, een tragedie en een komedie. Toneelopvoeringen vonden niet alleen in de beslotenheid van de school plaats, maar ook op het plein voor het stadhuis. De leerlingen hielpen de Utrechtse bevolking de Latijnse stukken te begrijpen en er een les uit te trekken, door de prologen, epilogen en inhoudssamenvattingen in de landstaal uit te spreken. Het stadsbestuur beloonde de spelers en hun helpers met drinkgeld. Ook is bekend dat Utrecht subsidie verleende voor het maken van kostuums, het opbouwen van een podium en het spannen van zeilen.[31][32] Verder werden soms voorstellingen uitgewisseld met andere steden. Zo bezocht Macropedius in 1552 met zijn leerlingen de Latijnse school in Gouda, waar ze het stuk Adamus opvoerden.[33][34]

Laatste druk van Epistolica, London 1649, 106 jaar na de eerste druk. Het is een herdruk met aanhangsels, onder de titel Methodus de Conscribendis Epistolis. Dickinson College, Carlisle, Pennsylvania, USA
Titelpagina van deel I van de verzamelde toneelstukken Omnes Georgii Macropedii Fabulae Comicae, gedrukt door Harmen van Borculo, Utrecht 1552. De afbeelding is een drukkersvignet van Van Borculo: Amor die zijn boog spant. Koninklijke Bibliotheek Den Haag.

Gebaseerd op zijn praktijkervaringen en in lijn met de humanistische ideeën over onderwijs schreef Macropedius een tiental schoolboeken. Het betreft vier taalboeken voor het leren van Latijn en Grieks, twee boeken over Latijnse teksten in de kerk, en verder leerboeken over logica, tijdrekenkunde, het maken van gedichten en het schrijven van brieven. Dat laatste boek, getiteld Epistolica, verscheen in 1543 en werd het bekendste schoolboek van Macropedius. Het werd ook in Duitstalige gebieden en in Engeland een groot succes. Er zijn 36 drukken van bekend, waarvan de laatste verscheen in 1649 in Londen, 106 jaar na de eerste druk. Eveneens succesvol was zijn eerste boek Graecarum Institutionum Rudimenta, een Griekse grammatica voor beginners, met dertien drukken waarvan acht in Parijs. Van de tien schoolboeken samen zijn 81 drukken verschenen.[35][17]

Macropedius was op jonge leeftijd begonnen met het schrijven van toneelstukken voor zijn leerlingen. Als rector in Utrecht besloot hij zijn stukken te publiceren zodat ze ook beschikbaar kwamen voor andere scholen. De eerste publicatie vond plaats in 1535. Het betrof een boekje dat twee stukken bevatte: Aluta en Rebelles. Macropedius publiceerde in totaal twaalf stukken, waaronder vijf kluchten en zeven ernstige stukken. Het bekendste toneelstuk van Macropedius is het serieuze Hecastus uit 1539. Het stuk is een vrije bewerking in humanistische geest van het middelnederlandse Elckerlijc en had enorm veel succes. Voor het einde van de zestiende eeuw was het talloze malen gedrukt en opgevoerd, zowel in het Latijn als in vertaling. Uit de periode 1539-1586 zijn twaalf drukken van het werk bekend en uit de zestiende eeuw acht vertalingen waarvan zes in het Duits, een in het Zweeds en een (niet uitgegeven) in het Deens. Ook is een Zweedse vertaling gepubliceerd in 1681, 142 jaar na de eerste uitgave.[36]

Zoals in veel Latijnse scholen was het ook in Utrecht gebruikelijk dat elk jaar een schoolzang werd uitgevoerd. Zo'n zang, cantilena genaamd, had een stichtelijke strekking en bevatte leerzame elementen zoals een niet-alledaagse versmaat, nieuwe woorden of mythologische verwijzingen. Macropedius heeft vele van deze schoolzangen geschreven, zowel de tekst als de muziek. De leerlingen voerden deze schoolzangen uit op de vooravond van Sint-Maarten. De uitvoeringen werden, net als de toneelvoorstellingen, niet alleen gegeven voor de medeleerlingen, maar vaak ook voor de Utrechtse burgers en het stadsbestuur. Van de door Macropedius geschreven schoolzangen zijn er acht in druk bewaard gebleven.[37]

In de eerste vijftien jaar dat Macropedius rector was in Utrecht publiceerde hij vrijwel elk jaar een schoolboek of toneelstuk en schreef hij vele schoolzangen. In 1545 brak een periode van zes jaar aan waarin er geen vermeldingswaardige publicaties van zijn hand verschenen. Het was voor Macropedius een zorgelijke tijd. Hij werd geplaagd door hevige jichtaanvallen die hem dwongen te lopen met behulp van een stok en te schrijven met de linkerhand. De stad werd in dat jaar getroffen door een pestuitbraak die vele doden eiste. In de jaren daarna kreeg Utrecht extra belastingen opgelegd waaraan de Broeders van het Gemene Leven een bijdrage moesten leveren. In 1547 moest de Utrechtse geestelijkheid zelfs de helft van haar inkomsten afdragen. En hoewel de school steeds meer leerlingen trok, zag Macropedius enkele van de beste leerkrachten vertrekken. In die periode gaf Macropedius te kennen dat hij van zijn taak als rector en docent ontheven wilde worden. Aan zijn wens om zich in stilte te kunnen wijden aan wetenschap en letteren werd echter niet voldaan.[38]

Enkele jaren later kwam de stroom van publicaties weer op gang. Macropedius schreef vanaf 1551 elk jaar het schoollied en hij publiceerde in de periode tot zijn vertrek nog twee schoolboeken en drie toneelstukken. In de jaren 1552-1554 heeft Macropedius zijn verzamelde toneelwerken herzien, uitgebreid, voorzien van muziek en in twee banden opnieuw uitgegeven in Utrecht: Omnes Georgii Macropedii Fabulae Comicae. In deze uitgave ontbreekt alleen het stuk Jesus Scholasticus, dat hij publiceerde in 1556.[39]

Laatste jaren

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1557 of 1558 nam Macropedius als zeventigjarige ontslag als rector van de Utrechtse Hieronymusschool. Hij verliet de stad en keerde terug naar Brabant. In het fraterhuis van de Broeders van het Gemene Leven in 's-Hertogenbosch stierf hij eind juli 1558 tijdens een pestepidemie. Hij werd begraven in de Fraterskerk. Oud-leerlingen hebben in 1562 in de kerk voor hem een grafmonument laten oprichten, met daarboven een schilderij met het portret van hun geliefde leermeester. Drie jaar later publiceerden zij een dichtbundel om hun leermeester te herdenken: Apotheosis D. Georgii Macropedii. Het monument en het schilderij zijn mogelijk in 1566 vernield tijdens de beeldenstorm die daar woedde. De fraterskerk zelf werd in de periode 1800-1811 afgebroken.[40]

Bijlage bij het boek Fundamentum Scholasticorum met een deel van het schema van de vervoeging van het werkwoord, met rechts de Nederlandse vertaling. Universiteitsbibliotheek Gent
  • Graecarum Institutionum Rudimenta (1530)
    Een elementair leerboek Grieks. De vormleer wordt behandeld met behulp van 25 schema's. Na elk schema volgen de in het Latijn gestelde annotaties van Macropedius, met uitleg en opmerkingen.[41]
  • Fundamentum Scholasticorum (1533 of 1534)
    Elementaire Latijnse spraakkunst, waarin ook de Griekse letters behandeld worden. De leerstof heeft voornamelijk de vraag- en antwoordvorm, waarbij het antwoord meestal wordt gegeven in de vorm van een schema.[42]
  • Syntaxeos Praecepta (1533)
    Een Latijnse spraakkunst, met daarin verwerkt een Griekse spraakkunst, voor de iets gevorderde leerling. De regels die geleerd moeten worden hebben de versvorm.[43]
  • Simplex Disserendi Ratio (1536)
    Een leerboek over de dialectica dat gedeeltelijk ook de retorica en de logica behandelt, en voorschriften bevat voor het houden van disputen en voordrachten. De behandelde stof is humanistisch van aard, hoewel de scholastiek niet geheel is verdwenen.[44]
  • Institutiones Grammaticae (1538)
    Een Latijnse vormleer voor de iets gevorderde leerling, met de regels in versvorm. In het voorwoord vermeldt Macropedius, dat hij zeer tegen zijn zin het Griekse gedeelte van de grammatica heeft laten vervallen.[45]
  • Prosoedia (1541)
    Een leerboek versleer, primair gericht op Latijn met enkele voorbeelden Grieks. De leerling leert technisch juiste gedichten te maken.[46]
  • Kalendarius (1541)
    Dit werk is het enige niet-taalkundige schoolboek van Macropedius. Het is een vierdelig leerboek inhoudende twee kalenders met de kerkelijke feestdagen, een klein traktaat over kerkelijke tijdrekening en een beknopte inleiding in de rekenkunde.[47]
  • Epistolica (1543)
    Een leerboek voor het schrijven van brieven. Aan de orde komen onder andere: soorten brieven, adressering, titulatuur, aanhef en einde, volgorde van onderwerpen in de brief, inkleding, stijl van schrijven en stijlfiguren. Dit werk vormde een belangrijk onderdeel van het gehele onderricht dat gericht was op een actieve beheersing van het Latijn. Het boek is vele malen herdrukt met verschillende aanhangsels, veelal onder de titel Methodus de Conscribendis Epistolis.[48]
  • Hymni et Sequentiae (1552)
    Teksten van de wisselende gezangen voor de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar, met een korte uitleg van moeilijk woorden.[49]
  • Evangelia Et Lectiones Sacrae Epistolae dictae (1555)
    Teksten van de voorgeschreven lezingen van het evangelie en het epistel voor zon- en feestdagen, met een uitleg van moeilijke en verklaring behoevende woorden in het Latijn en in het Nederlands.[50]
Twee pagina's uit de 'Omnes'-editie van 'Bassarus', met een lied gezongen door een koor van narren. De aanhef luidt in vertaling Wie ijdele rijkdom vergaart, is dwaas.
  • Aluta (1535)
    Een vastenavondklucht waarin boerin Aluta uit Bunschoten probeert haar kippen en een haan op de markt in Utrecht te verkopen. Een man die beweert een neef van haar te zijn, belooft dat voor haar te doen. Ze gaat naar de herberg om daar op hem te wachten. Als voorschot bedrinkt Aluta zich, maar als haar 'neef' niet verschijnt moet ze met haar laatste bezit, de haan, betalen. Onderweg naar huis valt ze in slaap en wordt van bijna al haar kleren beroofd. Als Aluta uiteindelijk stomdronken en halfnaakt thuiskomt weet ze niet meer wie ze is en waar ze is. Haar man vraagt de pastoor om bij haar de duivel uit te drijven. Die weet Aluta bij zinnen te brengen. De dieven worden gepakt.[51]
  • Rebelles (1535)
    Een schoolklucht. Twee moeders, elk met een verwende zoon die op school klappen krijgt, brengen hun jongens uit wanhoop naar schoolmeester Aristippus. Ze eisen daarbij dat hun oogappels geen lijfstraffen zullen ondergaan. Als de jongens zich ook op deze school misdragen en toch getuchtigd worden, nemen de moeders hen van school en geven hen geld mee om zich als koopman te bekwamen. Nadat ze in een herberg beroofd zijn, gaan de twee zelf op roverspad en worden snel gearresteerd. De aanvankelijk vermaledijde Aristippus redt de jongens van de strop.[52]
  • Petriscus (1536)
    Een schoolklucht over Petriscus die vaak spijbelt en daartoe de handtekening van zijn vader vervalst. De vader meldt dat aan de schoolmeester, die de spijbelaar daarop vreselijk tuchtigt. Petriscus steelt daarna vijftien gouden munten van zijn vader en brengt de buit naar twee foute vrienden. Om weer quitte te staan, gaan die twee op rooftocht en vragen ze hun vriendinnetjes om Petriscus ondertussen lekker te verwennen. Op het gekrijs van een overvallen boer gaat Petriscus naar buiten en raakt betrokken bij de zaak. Het trio wordt gearresteerd en ter dood veroordeeld. Petriscus mobiliseert zijn ouders en de schoolmeester door te doen alsof hij spijt heeft en tot inkeer is gekomen. Zo weet hij als enige van de drie aan de galg te ontsnappen.[53]
  • Andrisca (1538)
    Een vastenavondklucht. Andrisca en Porna, twee vrouwen uit Bunschoten, zijn gehuwd maar weigeren in het gareel van het huwelijk te lopen. Andrisca is drankzuchtig en dominant; ze overlaadt haar man met scheldpartijen en tuigt hem af. Porna is overspelig en ontvangt haar minnaar de pastoor vaak in haar bed. De twee echtgenoten besluiten op Vastenavond tot drastische maatregelen. Andrisca moet een knuppelgevecht 'om de broek' aangaan met haar man, dat zij verliest en Porna wordt door haar man die leerlooier is tot bloedens toe afgeranseld, met zout ingesmeerd en ingenaaid in een paardenvel. Na een verzoening genieten de twee echtparen samen een feestelijke maaltijd.[54]
  • Bassarus (1540)
    Een vastenavondklucht met vermommingen, schijnheiligheid, leugentjes, diefstal, dobbelspel, de bedriegers bedrogen, en een feestmaal tot slot. De koster van Bunschoten steelt met zijn zoontjes en het hulpje van de schout de ingrediënten van het avondmaal van de pastoor, van de schout en van het hulpje zelf, en nodigt de drie bestolenen bij hem thuis op het vastenavondmaal. Na het eten doet de koster tot aller hilariteit de ware toedracht van het feestelijke diner uit de doeken.[55]

Ernstige toneelstukken

[bewerken | brontekst bewerken]
Eerste uitgave van Macropedius' Hecastus, door Michael Hillen in Antwerpen 1539. Het drukkersvignet stelt Vader Tijd voor die een van zijn eigen kinderen opeet. Hij heeft een zandloper en een zeis bij zich. Brabant Collectie, Universiteit van Tilburg.
  • Asotus (1537)
    Een bijbels spel dat gebaseerd is op de gelijkenis van de verloren zoon uit het Lucas evangelie. De jongste van twee zonen, een losbol, vraagt om zijn erfdeel, gaat op reis en verkwist alles. Berouwvol keert hij terug naar huis. Zijn vader is blij en laat het vetste kalf slachten. Daarop wordt de deugdzame oudste zoon woedend; voor hem is nog nooit een feest aangericht. De vader kalmeert hem: 'Je broer was dood en is weer tot leven gekomen; hij was verloren en is gevonden'.[56]
  • Hecastus (1539)
    Een bewerking in humanistische geest van het middelnederlandse Elckerlijc. Hecastus, een levensgenieter, hoort van een boodschapper van God dat hij diezelfde dag gaat sterven. Hij gaat tevergeefs op zoek naar iemand die voor hem wil pleiten als hij zich voor God moet verantwoorden. Nadat hij door familie en vrienden in de steek is gelaten, wordt zijn uiteindelijke redding bewerkt door de allegorische personages Fides (Geloof) en Virtus (Deugd).[57]
  • Lazarus Mendicus (1541)
    Een bijbels spel dat gebaseerd is op de gelijkenis van de rijke man en Lazarus uit het Lucas evangelie. De bedelaar Lazarus klopt vergeefs aan bij de rijke Laemargus. Als hij van de honger sterft, dragen engelen hem in Abrahams schoot. Vrijwel tegelijkertijd overlijdt de gevoelloze Laemargus, waarop twee duivels zich meester maken van zijn ziel. Vanuit de hel smeekt Laemargus Abraham tevergeefs om hulp.[58]
  • Josephus (1544)
    Een bijbels spel, gebaseerd op het verhaal van Jozef en de vrouw van Potifar uit het boek Genesis. Jozef is de lievelingszoon van Jacob. Zijn jaloerse broers verkopen hem aan kooplui uit een karavaan die op weg is naar Egypte. Nadat Jozef daar is doorverkocht aan Potiphar en hij de toenadering van diens vrouw Aegla heeft afgewezen, belandt hij door baar valse beschuldigingen in de gevangenis. Na zijn rehabilitatie krijgt hij grote macht in Egypte.[59]
  • Adamus (1552)
    Het stuk verbeeldt de bijbelse geschiedenis in vijf tableaus: Kaïn en Abel, Abraham en Isaak, het Joodse volk in de woestijn, David en Goliath en enkele profeten, en als laatste de Boodschap aan Maria en haar bezoek aan Elisabeth. In de koorliederen tussen de taferelen geven Adam en Eva commentaar op de weergegeven gebeurtenissen. In die liederen wordt ook het verlangen van de mensheid naar genade en verlossing tot uitdrukking gebracht.[60]
  • Hypomone (1554)
    Een allegorisch stuk, waarin Hypomone (Geduld) en haar zuster Graphe (de Heilige Schrift) troost bieden aan aan de bijbelse Job, Lazarus, David, Elia en Tobias, evenals aan wezen, zieken, behoeftigen en een groep die model staat voor scholieren. Allen geraken ten slotte tot geestelijke vreugde.[61]
  • Jesus Scholasticus (1556)
    Een bijbels spel dat gebaseerd is op het verhaal van Christus in de tempel uit het Lucasevangelie. Als Jezus twaalf jaar is mag hij met zijn ouders mee naar Jeruzalem voor het paasfeest. Zonder dat Maria en Jozef het merken blijft hij in Jeruzalem achter als zij de stad verlaten. Hij neemt deel aan de discussies in de tempel en onderwijst daarin de schriftgeleerden.[62]
Koor en orkest voeren een lied uit. Opvallend zijn het grote muziekboek voor het jongenskoor en de blaasbalg van het orgel. Detail uit de gravure 'Temperantia' van Pieter Bruegel de Oudere van omstreeks 1546. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
  • Ode de extremo Christi iudicio peccatori formidando, 1539
    'Lied over het Laatste Oordeel, dat de zondaar vrezen moet'. Het lied telt 32 coupletten en een vierregelig refrein, in totaal 132 regels.[63]
  • Ode di Mortis imagine, quemadmodum utriusque fortunae casibus medicatur, 1540
    'Lied over het denken aan de Dood, hoe dit in voorspoed en in tegenspoed helpt'. Het lied telt 25 coupletten en een refrein, in totaal 104 regels.[64]
  • Ode de Traiectinae Civitatis Laudibus, circa 1543
    'Lied over de lofprijzingen van de stad Utrecht'. Het lied telt 78 vierregelige coupletten en een refrein van twee regels, in totaal 314 regels.[65]
  • Ode de immensis erga nos Dei beneficiis, 1544
    'Lied over Gods onmetelijke weldaden jegens ons'. Het lied telt 41 coupletten en een refrein, in totaal 168 regels.[66]
  • Ode di Natali Christiano, 1551
    'Lied over Christus' geboorte'. Het lied telt 37 coupletten en een refrein, in totaal 152 regels.[67]
  • Ode Genethliaca, Christo Nato Modulanda, 1552
    'Geboortelied, te zingen voor Christus' geboorte'. Het lied telt 33 coupletten en een refrein, in totaal 136 regels.[68]
  • Ode de nativitate Christi, 1553 of 1554
    'Lied over Christus' geboorte'. Van dit lied zijn slechts twee coupletten en een refrein bewaard gebleven.[69]
  • Sertum Rosaceum reverendo domino Nicolao Episcopo Hebronensi, ..., 1555
    'Rozenkrans, samen met De Getijden opgedragen aan de eerwaarde heer Nicolaas, bisschop van Hebron, ...'. Het lied telt 50 coupletten en een refrein, in totaal 255 regels.[70]
  • Septem horae canonicae divae virgini Mariae a pueris canendae, 1555
    'Zeven getijden, door de jongens voor de goddelijke maagd Maria te zingen'. Het lied telt 28 coupletten en een refrein, in totaal 118 regels.[71]

Persoonlijkheid

[bewerken | brontekst bewerken]

Macropedius was een man met een brede humanistische vorming. Hij was een autodidact die zich de zeven vrije kunsten had eigen gemaakt, en Latijn, Grieks en Hebreeuws beheerste. Hij was zeer belezen en kende de klassieke literatuur van Grieken en Romeinen, de bijbel, de geschriften van de kerkvaders, evenals het werk van zijn humanistische geestverwanten. Hij was een trouwe volgeling van Desiderius Erasmus; hij gebruikte diens werk, citeerde hem en verwees naar hem.[21]

Niet alleen in geleerdheid muntte Macropedius uit, maar ook in godsvrucht, wijsheid, nederigheid, zachtmoedigheid en in toewijding aan zijn leerlingen.[72] Hij zocht geen publiciteit en probeerde niet om in het gevlei te komen bij de machthebbers. Hij droeg zijn toneelstukken op aan rijke beschermheren, niet voor zijn eigen beloning, maar om armlastige leerlingen te ondersteunen. Zoals veel humanisten in Nederland en Duitsland, met name Erasmus, bleef Macropedius katholiek. Hij was conservatief en had respect voor autoriteit.[73] Als hem duidelijk werd dat hij ervan verdacht werd af te wijken van de rechte leer van de Kerk, paste hij zijn teksten aan.[74]

Macropedius was een harde werker. Hij was docent en rector van de school en tevens van het convict waarin studenten waren gehuisvest. Meermalen vertelt hij in het voorwoord of in de opdracht van zijn boeken en toneelstukken dat hij die in de nachtelijke uren geschreven heeft. Inspiratie vond hij in het schoolleven, in middeleeuwse kluchten, mysteriespelen en moraliteiten, in Latijnse en Griekse drama’s en in de bijbel. De vorm was die van de Latijnse komedie waaraan hij als eerste koorliederen toevoegde.[17]

Titelpagina van Sven Dalius' Zweedse vertaling van Hecastus, gedrukt door Lars Löhnbohm in Göteborg in 1681. Koninklijke Bibliotheek, Stockholm

Na zijn dood bleven de schoolboeken van Macropedius in meerdere landen nog lang in gebruik en zijn toneelstukken bleven er populair. Zijn nalatenschap omvatte echter meer dan alleen waardevolle schoolboeken en toneelstukken. Als docent en rector van de Latijnse scholen in 's-Hertogenbosch, Luik en Utrecht had hij veel bijgedragen aan de hervorming van het onderwijs. Daarnaast had hij veel studenten opgeleid die later invloedrijke figuren werden in de Kerk, bij de overheid, in de wetenschap of in de kunst. Onder hen waren de grote kenner van het Grieks, Arnoldus Arlenius, de taalkundige Willem Canter, de Leidse hoogleraar in de geneeskunde Johannes Heurnius, de jurist Elbertus Leoninus, de aardrijkskundige Gerard Mercator, de classicus Adam Sasbout, de eerste bisschop van 's-Hertogenbosch en later Antwerpen Franciscus Sonnius, de in Italië succesvolle drukker Laurentius Torrentinus, en de geneesheer Johannes Wier, die al in 1563 de heksenvervolgingen aan de kaak stelde.[17]

In de loop van de zeventiende eeuw echter raakten de schoolboeken en toneelstukken van Macropedius in vergetelheid. Het Latijn, dat als verbindende factor in de Europese cultuur het brede succes van Macropedius mogelijk had gemaakt, raakte in onbruik en werd nu de oorzaak van zijn neergang. Hij werd nog wel vermeld in naslagwerken als bibliografieën, biografische repertoria en encyclopedieën, maar de informatie over hem en zijn werken was onvolledig en deels onjuist. Zelfs zijn Nederlandse naam werd veelal verkeerd gespeld. In die situatie kwam verandering aan het eind van de negentiende eeuw, toen wetenschappers de werken van Macropedius en zijn briefwisselingen nader gingen bestuderen.[75]

Hernieuwde aandacht

[bewerken | brontekst bewerken]

Die vernieuwde aandacht leidde ertoe dat meer bekend werd over het persoonlijke leven van Macropedius, onder meer uit de brieven die hij schreef en ontving. Bovendien ontstonden uit analyses van zijn werken nieuwe inzichten, niet alleen over zijn werken maar ook over hem zelf. Hoewel de meeste analyses de positieve waardering van Macropedius versterkten, waren er ook auteurs die hem ervan beschuldigden vrouwvijandig te zijn, te genieten van het geven van lijfstraffen, en zich überhaupt weinig gelegen te laten liggen aan de humanistische ideeën over pedagogie.[76][77][78]

De eerste die Macropedius uit de vergetelheid haalde was de Belgische bibliograaf Ferdinand Vanderhaeghen. Hij publiceerde in de jaren 1880 de Bibliotheca Belgica, waarin hij een bibliografische beschrijving opnam van alle werken van Macropedius die hij kende.[79] In dezelfde periode gaf Daniel Jacoby (1844-1918), een Duitse literatuurhistoricus, klassiek filoloog en pedagoog, de aanzet tot inhoudelijk onderzoek. In 1886 beschreef hij Macropedius als een man met een scherp oog voor het burgerlijke en echte leven, die vergeleken kan worden met de latere Nederlandse schilders die huishoudens weergaven op een meedogenloos realistische manier.[80][81] In hetzelfde jaar publiceerde de Engelse literatuurwetenschapper Charles Herford (1853-1931) een vergelijkende studie over Engelse en Duitse literatuur in de zestiende eeuw. Herford noemde daarin Macropedius een geniale en briljante figuur.[82] Ruim tien jaar later volgde de Duitse literatuurwetenschapper Johannes Bolte (1858-1937), die in 1897 een heruitgave verzorgde van Rebelles en Aluta. In de inleiding roemt Bolte de gave van Macropedius om karakters levendig en helder te tekenen, waardoor zijn toneelstukken ver uitsteken boven die van andere schrijvers.[83]

Aan het begin van de twintigste eeuw, in 1902, promoveerde de classicus Jan Hartelust (1854-1938) aan de Universiteit Utrecht op een studie naar het taalgebruik van Macropedius in Petriscus. Zijn proefschrift, waarin een editie van het stuk was opgenomen, was geheel in het Latijn geschreven. Twee jaar later verscheen Geschiedenis van drama en van het toneel in Nederland van de letterkundige en historicus J.A. Worp (1851-1917).[80] Worp noemde de kluchten van Macropedius van grote komische kracht, goed in elkaar gezet en vol gedramatiseerde anekdotes.[84] Later in de twintigste eeuw, in 1968, kreeg het onderzoek naar Macropedius een nieuwe impuls door het proefschrift over het toneelstuk Bassarus van Rudolf Engelberts die er op promoveerde aan de Universiteit Utrecht. De publicatie zijn studie leidde tot een aantal masterscripties en dissertaties aan de Radboud Universiteit en doctoraatsscripties aan de Katholieke Universiteit Leuven.[85]

Ook in Angelsaksische landen gaven universiteiten aandacht aan Macropedius. Thomas W. Best, hoogleraar aan de Universiteit van Virginia, publiceerde in 1972 – als nummer 218 in de World Authors Series van Twayne Publishers – een boek over Macropedius waarin hij diens toneelstukken analyseert. De van oorsprong Nederlandse hoogleraar aan de McGill-universiteit, Yehudi Lindeman, schreef in 1980 een verhandeling waarin hij inging op beschuldigingen van andere auteurs dat Macropedius vrouwvijandig was en zondigde tegen de humanistische opvattingen over pedagogie. Lindeman nuanceert daarin de vrouwvijandigheid van Macropedius en komt tot de conclusie dat de ideeën van Macropedius verrassend dicht bij de onderwijsideeën van Erasmus staan.[86] In 1983 verzorgde Lindeman Engelse vertalingen van Rebelles en Bassarus. Ten slotte vertaalde vertaalde Christopher C. Love, hoogleraar aan de Universiteit van Toronto, in 1992 de stukken Rebelles en Bassarus in het Engels.[85]

Ook in zijn geboorteplaats werd aandacht aan Macropedius gegeven. In de eerste helft van de twintigste eeuw kende Gemert een toneelvereniging die zijn naam droeg.[87] In 1953 besloot de gemeenteraad een straat naar hem te noemen in de te bouwen schrijversbuurt. Toen de Macropediusstraat later werd verlengd is de naam veranderd in Macropediusplantsoen.[88] Van 1975 tot 1996 had Gemert een middelbare school met de naam Macropedius College. De naam verviel toen de school fuseerde met de overige scholen voor voortgezet onderwijs in Gemert en omgeving tot de scholengemeenschap 'Commanderij College'. De naam Macropedius is in 2020 weer in gebruik genomen voor de havo-vwo-locatie in Gemert.[89]

De belangstelling voor Macropedius hield aan het begin van de eenentwintigste eeuw aan. De biografie van Macropedius die de historicus Henk Giebels en de classicus Frans Slits in 2005 publiceerden, betekende een mijlpaal in de studie van Macropedius.[85] Enkele jaren later verzamelde Jan Bloemendal, hoogleraar neolatinistiek aan de Universiteit van Amsterdam, alle Nederlandse vertalingen in de bundel Georgius Macropedius, Verzameld toneel.[90] De stukken van Macropedius zijn ook in de eenentwintigste eeuw nog gespeeld. Hecastus bijvoorbeeld werd op 31 maart 2016 in Londen in het Latijn gespeeld door studenten van King's College.[91] De groep 'Lords of Misrule' van de Universiteit van York voerde het stuk op 23, 24 en 25 maart 2023 op in het Engels in York en op 5 juli tijdens het 'International Medieval Congress' in Leeds. De Gemertse toneelgroep 't Gat voerde op 4, 5 en 9 november 2023 Hecastus op in hun woonplaats.[92]

Zie de categorie Georgius Macropedius van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.