zelfspiritualiteit
Uiterlijk
- zelf·spi·ri·tu·a·li·teit
- samenstelling van zelf zn en spiritualiteit zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfspiritualiteit | |
verkleinwoord |
de zelfspiritualiteit v
- het persoonlijk beleefde geestelijk leven in tegenstelling tot de spiritualiteit die zich in kerkelijk verband afspeelt
- ▸ De docent van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) noemde deze nieuwe spiritualiteit een „upgrade van het newagedenken.” Andere aanduidingen die hij hanteerde, waren postmoderne spiritualiteit en zelfspiritualiteit.[1]
- de overtuiging dat de zin van het leven ligt in de ontdekking van je ware ik, je authentieke zelf
- ▸ Zelfspiritualiteit –de overtuiging dat de zin van het leven ligt in de ontdekking van je ware ik, je authentieke zelf– blijkt wijdverspreid. Bijna negen op de tien Nederlanders zijn het daarmee op zijn minst enigszins eens.[2]
- Het woord zelfspiritualiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “New age duikt op in nieuw jasje” (19-08-2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “„Nederlander heeft kerk niet nodig om te geloven”” (28-04-2014), Reformatorisch Dagblad