zelfontsteking
Uiterlijk
- zelf·ont·ste·king
- samenstelling van zelf zn en ontsteking zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfontsteking | zelfontstekingen |
verkleinwoord |
de zelfontsteking v
- van explosieven dat deze automatisch, vanzelf tot ontploffing komen
- iets dat zichzelf automatisch zal vernietigen
- ▸ Algemeen werd aangenomen dat de idealisten een fragmentatiebom met zelfontsteking in elkaar hadden geknutseld.[2]
1. van explosieven dat deze automatisch, vanzelf tot ontploffing komen
- Het woord zelfontsteking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Jan Hoedeman en Frank Poorthuis“HET BEPERKTE UITZICHT VOOR GROENLINKS” (18 november 2000), de Volkskrant