zelfgerichtheid
Uiterlijk
- zelf·ge·richt·heid
- samenstelling van zelf zn en gerichtheid zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfgerichtheid | |
verkleinwoord |
de zelfgerichtheid v
- het vooral bezig zijn met het eigenbelang
- ▸ Nu is het niet zo verbazingwekkend dat niet-gelovigen zich ergeren aan deze opvattingen. De essentie van alle ongelovigheid is immers zondige zelfgerichtheid. Wat meer zorgen baart, is dat Bijbelgetrouwe christenen deze zaken wel belijden, maar vooral met de mond, en minder met de daad. En nog ernstiger is dat dit niet alleen geldt voor uiterlijke belijders, maar ook voor veel kinderen van God.[1]
- Het woord zelfgerichtheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Laurens van der Tang“Dood de zonde of ze zal u doden” (04-02-2019), Reformatorisch Dagblad