zelfbespiegeling
Uiterlijk
- zelf·be·spie·ge·ling
- samenstelling van zelf en bespiegeling
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfbespiegeling | zelfbespiegelingen |
verkleinwoord | - | - |
de zelfbespiegeling v
- beschouwing van zichzelf, bezinning op zichzelf
- De auteur verloor zich in een lange zelfbespiegeling.
- Het woord zelfbespiegeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.