wellust
Uiterlijk
- wel·lust
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zingenot’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- samenstelling van wel en lust [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wellust | wellusten |
verkleinwoord | - | - |
- zingenot, seksueel genot
1.
- Het woord wellust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wellust" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "wellust" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wellust op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be