[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

weit

Uit WikiWoordenboek
  • weit
enkelvoud meervoud
naamwoord weit -
verkleinwoord - -

de weitv / m

  1. (plantkunde) (verouderd) benaming voor planten uit het geslacht Triticum op Wikispecies, in het bijzonder Triticum aestivum op Wikispecies
      Hier en daar hoort men wel klagen,
    Of 't gewas was mis geleid,
    Dat de rogge, spelt en weit,
    Zoo ook 't zaad, niet veel zal dragen:
    Maar misschien, bij 't gunstig weer,
    Dorscht de landman nu wel meer.
    [3]
  2. (graan) (verouderd) zaad van Triticum aestivum op Wikispecies
     Hoeveel kost de lange weit?[4]
  3. (graan), (afkorting) boekweit
   1. zie: tarwe   
28 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. weit op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 9 september 2024 Weblink bron De zingende Landman. (1804) in: Volks-liedjens. Deel 5. (1807), Maatschappij: Tot nut van 't algemeen, Amsterdam, p. 42 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 9 september 2024 Weblink bron
    Petrus Weiland
    “Groot Nederduitsch taalkundig woordenboek.” (1859), Blussé en Van Braam, Dordrecht, p. 801 kol. 1
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


weit

  1. wijd, breed