vertellen

• Geluid:  vertellen    (hulp, bestand)

• ver·tel·len

• afgeleid van tellen met het voorvoegsel ver- ^[1]

[A] vertellen

1. overgankelijk een al of niet ware gebeurtenis verhalen

   • Een verhaal vertellen. 

   ▸ Er werd verteld hoe eens een abt verbood in zijn klooster Sinterklaasliedjes te zingen, niettegenstaande de smeekbeden van de monniken.^[2]

   ▸ Ze had me twee weken eerder verteld over haar leven als kunstenaar op een tropisch eiland in Maleisië.^[3]

• verhalen

• tellen

• afvertellen, doorvertellen, navertellen, oververtellen, rondvertellen

• Afgeleid van tellen met het voorvoegsel ver-

[B] vertellen

1. wederkerend zich ~ verkeerd tellen, een telfout maken

   • Iedereen kan zich vertellen. 

• Het woord vertellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vertellen" herkend door:

vertellen

1. vertellen; een al of niet ware gebeurtenis verhalen

vertellen

1. vertellen; een al of niet ware gebeurtenis verhalen