uitspelen
Uiterlijk
- uit·spe·len
- samenstelling van uit en spelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitspelen |
speelde uit |
uitgespeeld |
zwak -d | volledig |
uitspelen [2]
- (sport) overgankelijk ten einde spelen
- (sport) overgankelijk spelen op het terrein van de tegenpartij
- (sport) overgankelijk (een tegenstander) uitschakelen door middel van een dribbel of een pass
- Zijn laatste troef uitspelen
het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen
- uitgespeeld raken / lijken / worden
niet meer bruikbaar zijn
- ∗ Lufthansa haalt de superjumbo A380 weer van stal in de zomer van 2023, meldt de Duitse luchtvaartmaatschappij maandag. Als gevolg van de coronacrisis leek de rol van de superjumbo uitgespeeld, maar door het rappe herstel van de luchtvaart hebben meerdere airlines aangekondigd het grote vliegtuig weer van stal te halen.[3]
- Het woord uitspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitspelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ uitspelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Ook Lufthansa stoft superjumbo A380 weer af door grote vraag naar stoelen” (27 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %