tranquillizer
Uiterlijk
- tran·quil·li·zer
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kalmerend middel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1959 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tranquillizer | tranquillizers |
verkleinwoord | tranquillizertje | tranquillizertjes |
de tranquillizer m
- (medisch) middel dat opwindingstoestanden bedaart
1. middel dat opwindingstoestanden bedaart
- Het woord tranquillizer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tranquillizer" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tranquillizer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be