temer

• Geluid:  temer    (hulp, bestand)

• te·mer

• Naamwoord van handeling van temen met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	temer	temers
verkleinwoord	temertje	temertjes

de temer m ^[1]

1. iemand die teemt

• meter

• Het woord 'temer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "temer" herkend door:

31 %	van de Nederlanders;
20 %	van de Vlamingen.[2]

stamtijd
infinitief	verleden tijd	voltooid deelwoord
temer	temia	temido
	volledig

temer

1. vrezen

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /teˈmeɾ/

• te·mer

temer

stamtijd
infinitief	verleden tijd	voltooid deelwoord
temer	temía	temido
	volledig

1. onovergankelijk vrezen, bang zijn
2. overgankelijk vrezen
3. vrezen dat

• meter