tamp
Uiterlijk
- tamp
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tamp | tampen |
verkleinwoord | tampje | tampjes |
- einde van een touw
- (pejoratief) penis
- ,,O, die kramp in mijn tamp! riep acteur Wannie de Wijn gisteravond uit in de schouwburg te Utrecht. Wanhopig zwaaide hij met een forse winterpeen die zijn pijnlijk gezwollen lid moest verbeelden. Zijn bloedmooie vrouw, gespeeld door Nienke Römer, schoof verleidelijk haar truitje omhoog, maar liet hem toch weer barsten. Net als alle vrouwen van Griekenland was zij immers in seksstaking. De Atheense vrouwen bezetten de Akropolis en dwingen de mannen door onthouding om vrede met Sparta te sluiten. De oorlogszuchtige heren lijden: ,,Nee, neuken wil ik, godverdomme! [3]
- (pejoratief) tepel
- overschot of restje
- restje van brood, een broodkapje
vervoeging van |
---|
tampen |
tamp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tampen
- Ik tamp.
- gebiedende wijs van tampen
- Tamp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tampen
- Tamp je?
- Het woord tamp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tamp" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tamp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wilfred Takken 4 maart 2003
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be