taalbewustzijn
Uiterlijk
- taal·be·wust·zijn
- samenstelling van taal zn en bewustzijn zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taalbewustzijn | |
verkleinwoord |
het taalbewustzijn o
- het belang van (de eigen) taal inzien
- ▸ De tweede dochter heet TaalQuestie. Daarmee werken we aan een kenniscentrum voor taalbewustzijn.[2]
- wat men zich realiseert met betrekking tot de taal en het taalgebruik
- ▸ Mogen we dat een feministisch standpunt noemen of zit dat adjectief voorgoed opgeborgen in de archieven van ons taalbewustzijn?[3]
- Het woord taalbewustzijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Jan van ’t Hul“Wisseling van de wacht bij de Bond tegen vloeken” (11-09-2012), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Karel Michiels“SPRAAKMAKERS. Agentschap Fé. Wil reclame vrouwvriendelijker maken” (22/11/2003), De Standaard