tul

Niet te verwarren met: Tull, tUL

• Geluid:  tul    (hulp, bestand)
• IPA: / tʏl / (1 lettergreep)

• tul

• [A] van Tulle , de Franse stad die de voornaamste producent van dit weefsel was ^[1][2]
• [B] van  tullen ww  ^[3][4]

[A]+[B]	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tul	tullen
verkleinwoord	tulletje	tulletjes

[A] de tul v / m

1. (textielindustrie) fijn netvormig weefsel

   • Men ontkleedde de stronk en een klassicist versierde het benedenlichaam met witte tul. ^[5]
   • Elk hunner hield voor zich een vierkant raam, waarover een stuk tul of geweven kant gespannen was, en daarop borduurden zij, met naald en draad, allerlei bloemen en loofwerk. ^[6]

• [1] tule

[B] de tul v / m

1. (pejoratief) (verouderd) iemand die te veel drinkt

   • (…) Wert ghy Vrindelijck Gebeen,
     Ter Begravenis te komen
     Met het Lijck vry sonder schroomen
     Van Fransje de droncke Tul,
     Och! hy is nu doot dien Sul. ^[7]

• dronkaard
• zuiperd

[B] de tul v

1. bolvormig voorwerp waarop baby's kunnen zuigen met daaraan een schijf die op de lippen blijft rusten en zo inslikken voorkomt

• fopspeen

• Het woord tul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tul" herkend door:

31 %	van de Nederlanders;
39 %	van de Vlamingen.[8]

tul

1. (element) thulium, Tm