tui
Uiterlijk
- tui
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tui | tuien |
verkleinwoord | tuitje | tuitjes |
- kabel die gespannen wordt om iets dat rechtop staat meer stevigheid te geven.
vervoeging van |
---|
tuien |
tui
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
- Ik tui.
- gebiedende wijs van tuien
- Tui!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
- Tui je?
- Het woord tui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tui" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tui op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tui | tuis |
tui
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | tū | vōs |
accusatief | tē | |
genitief | tui | vestri |
datief | tibi | vōbis |
ablatief | tē |
tŭi
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 61 %
- Prevalentie Vlaanderen 37 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 3
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Zangvogels in het Engels
- Vogels in het Engels
- Woorden in het Latijn
- Persoonlijk voornaamwoord in het Latijn