spelonk
Uiterlijk
- spe·lonk
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1451 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spelonk | spelonken |
verkleinwoord | spelonkje | spelonkjes |
- een spleetvormige holte in een berg
1. een spleetvormige holte in een berg
- Het woord spelonk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spelonk" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spelonk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be