sociëteit
Uiterlijk
- so·ci·e·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vereniging’ voor het eerst aangetroffen in 1587 [1]
- met het voorvoegsel socio- en met het achtervoegsel -teit
- afgeleid van het Franse société [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sociëteit | sociëteiten |
verkleinwoord | sociëteitje | sociëteitjes |
de sociëteit v
- een gezelligheidsvereniging
- Veel mensen gaan graag naar een sociëteit toe.
- ▸ Oscar en hij hadden natuurlijk een ingenieursfirma kunnen beginnen in Bergen, ze zouden meer hebben kunnen verdienen dan de eerste levensbehoeften, zelfs iets hogerop zijn gekomen, al hadden ze het hoogstwaarschijnlijk niet tot de sociëteit van Bergen geschopt.[4]
- een gebouw of lokaal waarin een sociëteit bijeenkomsten houdt
- een genootschap
1. een gezelligheidsvereniging
2. een gebouw of lokaal waarin een sociëteit bijeenkomsten houdt
- Het woord sociëteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sociëteit" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sociëteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ sociëteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel socio- in het Nederlands
- Achtervoegsel -teit in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %