roef
Uiterlijk
- roef
- zn: van Middelnederlands roef in de betekenis van ‘overdekt deel van schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285; cognaat met Engels roof, Middelengels rof en Angelsaksisch hrōf, Middelnederduits rof, Oudfries hrōf, Oudnoords hrōf, via Oergermaans *hrōfą teruggaand op Proto-Indo-Europees *krāpo "dak"; vergelijk buiten de Germaanse talen bij de Slavische talen Russisch строп, Pools strop en Oudkerkslavisch stropŭ "dak" en bij de Keltische talen Iers cró, Oudiers cró, Schots-Gaelisch craw "stal" [1][2][3]
- tw: klanknabootsing van de ruisend lucht, veroorzaakt door een snelle beweging [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roef | roeven |
verkleinwoord | roefje | roefjes |
- overdekt deel van een binnenvaartschip waar de schipper en zijn gezin kunnen wonen
- Jan en Coby voelen zich niet van Zuid en niet van Noord, en ook niet van de wallers. „Die hebben toch nooit veel van het vrije schippersleven gesnapt”, zegt Jan, „Ik heb mensen aan de kade gehad die dachten dat wij ons op onze knieën door de roef moesten verplaatsen.” [6]
- De band is niet lek, het ventiel wel. Ik zoek in de roef naar een ander ventiel. Binnenkort komt er een extra raam in deze ruimte, zodat we door dat raam naar de kont van het schip kunnen klimmen. In één keer naar de mooiste plek van Amsterdam met uitzicht op het Amsterdam-Rijnkanaal. Ik heb zin om dat gat nu al te maken. Uitbreken. Weg uit deze donkere tobbe. [7]
1. overdekt deel van een binnenvaartschip waar de schipper en zijn gezin kunnen wonen
roef
- geeft aan dat iets in een snelle beweging wordt gedaan of opeens gebeurt
- ‘Willen jullie wel eens gauw maken dat je weg komt, apen van jongens, of moet de waterslang erbij te pas komen, dan gaan jullie wel,’ klonk Kruts stem. Roef, weg waren de jongens, doch op het hoekje bleven ze staan. [8]
- Het woord roef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roef" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ roef op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "roef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ roef op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Wim de Jong 23 december 2016
- ↑ NRC Jowi Schmitz 4 april 2013
- ↑ Boelen, M.H.Jongens uit Bergrust. (1947) J. Schenk, Maastricht; p. 32; geraadpleegd 2018-08-26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Klanknabootsing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tussenwerpsel in het Nederlands
- Trefwoorden in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 73 %
- Prevalentie Vlaanderen 56 %