prut
Uiterlijk
- prut
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | prut | - |
verkleinwoord | prutje | prutjes |
- modder
- rotzooi
- (informeel) (kookkunst) gerecht waarin van alles door elkaar aanwezig is
- wat overblijft na het zetten van koffie -> koffieprut
- iemand uit de prut halen
iemand uit de problemen helpen
- Ik ben alleenmaar een Moeraspaard dat allerlei domme lui moet redden en uit de prut halen. [7]
- Het woord prut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prut" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "prut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ prut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 46
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be