pilot
Uiterlijk
- pi·lot
- [1] van het Engels pilot [1]
- [2] van het Middelfrans pilot [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pilot | [1] pilots [2] pilotten |
verkleinwoord | pilotje | pilotjes |
het pilot o
- probeersel, test
- (media) proefaflevering (van een nog uit te zenden televisieserie),
- (verouderd) (bouwkunde) pijler, heipaal
- [1] pilotstudie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord pilot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
pilot
- pi·lot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | pilot | pilotlar |
genitief | pilotun | pilotların |
datief | pilota | pilotlara |
accusatief | pilotu | pilotları |
locatief | pilotta | pilotlarda |
ablatief | pilottan | pilotlardan |
pilot
- (beroep), (luchtvaart) piloot, vliegenier, vlieger
- (beroep), (sport) autocoureur, coureur, piloot
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Media in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 5
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Woorden in het Turks
- Zelfstandig naamwoord in het Turks
- Beroep in het Turks
- Luchtvaart in het Turks
- Sport in het Turks