pioen
Uiterlijk
- pi·oen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pioen | pioenen |
verkleinwoord | pioentje | pioentjes |
- (bloemplanten) een geslacht Paeonia van planten uit de familie Paeoniaceae . De botanische naam Paeonia gaat terug op de antieke oudheid. Paieon was de god van de genezing in het oude Griekenland. Een groot aantal soorten van dit geslacht wordt gekweekt als tuin- en sierplant. Pioenen worden ook gebruikt als snijbloem
- bloem van de pioen
- Het woord pioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pioen" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pioen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pioen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be