[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

pakken

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: packen


  • pak·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pakken
/'pɑkə(n)/
pakte
/'pɑktə/
gepakt
/ɣə'pɑkt/
zwak -t volledig

pakken

  1. overgankelijk in de handen nemen
    • Hij pakte zijn gitaar en speelde een deuntje. 
  2. overgankelijk gevangen nemen
    • De dief werd al snel gepakt. 
  3. overgankelijk door het weloverwogen vullen of laden met spullen gereedmaken om op reis mee te nemen
    • Ik heb mijn grote koffer al gepakt, maar mijn tas met handbagage doe ik morgen pas. 
•  Zou ik het überhaupt durven, of zou ik halverwege de nacht mijn biezen pakken en verder trekken op zoek naar de eerstvolgende tent langs de trail? Op de derde avond was het grote moment aangebroken: helemaal alleen in mijn tent de nacht doorbrengen. [4] 
  • [2] te pakken krijgen
    1. arresteren
• Na zijn vlucht kreeg de politie hem dezelfde dag nog te pakken. 
  • [2] te pakken krijgen
    (figuurlijk) contact met iemand kunnen maken
• Ik zal even kijken of ik hem te pakken kan krijgen 

de pakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pak
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


  • pak·ken

pakken, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke


  • pak·ken
Naar frequentie 3822

pakken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke


  • pak·ken

pakken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke