kinderzin
Uiterlijk
- kin·der·zin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kinderzin | kinderzinnen |
verkleinwoord | kinderzinnetje | kinderzinnetjes |
de kinderzin m
- de reine, onschuldige gezindheid van kinderen
- Roep, met vromen kinderzin,
Dan des Vaders zegen in;
Hij, die van zijn' Hemeltroon
D'arbeid krachten geeft en loon. [2]
- Roep, met vromen kinderzin,
- Het woord kinderzin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kinderzin" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1861)–Jan Pieter Heije Al de kinderliederen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be