kiek
Uiterlijk
- kiek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kiek | kieken |
verkleinwoord | kiekje | kiekjes |
de kiek m
- een fotografische opname
- Hij had een mooie kiek gemaakt van het nieuwe huis.
vervoeging van |
---|
kieken |
kiek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieken
- Ik kiek.
- gebiedende wijs van kieken
- Kiek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieken
- Kiek je?
- Het woord kiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kiek" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be