inwendig
Uiterlijk
- Geluid: inwendig (hulp, bestand)
- IPA: / ɪɱˈwɛndəx / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɪɱ.'ʋɛn.dəχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɪɱ.'β̞ɛn.dəx/
- (Limburg): /ɪɱ.'wɛn.dɪx/
- in·wen·dig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘van binnen zittend’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
- Samenstellende afleiding van in en de stam van wenden met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inwendig | inwendiger | inwendigst |
verbogen | inwendige | inwendigere | inwendigste |
partitief | inwendigs | inwendigers | - |
inwendig
- in het lichaam bevindend
- Hij had last van een inwendige parasiet, die operatief verwijderd diende te worden.
- in de geest bevindend
- Op dat moment was hij inwendig aan het koken.
1.
- Het woord inwendig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inwendig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "inwendig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ inwendig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %