individualistisch
Uiterlijk
- in·di·vi·du·a·lis·tisch
- afgeleid van individualist met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | individualistisch | individualistischer | |
verbogen | individualistische | individualistischere | |
partitief | individualistisch | individualistischers | - |
individualistisch
- nadrukkelijk onafhankelijk van anderen
1.
- Het woord individualistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "individualistisch" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be