immetjes
Uiterlijk
- im·me·tjes
- immetje met uitgang -s
de immetjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord imme
- "Ha, die Famke. Kom je even bij mijn immetjes kijken? Ga maar op het bankje zitten." Ze was ook niets anders van plan, want ze heeft al eerder een prik van een bij gekregen en dat deed gemeen zeer. [1]
- Het woord 'immetjes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Schoon, M.Famke (2017) Uitgeverij Zomer & Keuning, Utrecht; ISBN 9789401911092; hfst. 2; geraadpleegd 2018-07-03