ijspret
Uiterlijk
- ijs·pret
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijspret | |
verkleinwoord |
- het feestelijke en plezierige dat men kan hebben op bevroren wateren
- Ook veel bezoekers steken de loftrompet voor de ijsbaan én de organisatie. „Dit is een geweldig initiatief, de ijsbaan ligt er weer prachtig bij”, aldus Rob Lotgerink (64). Of de ijsbaan er volgend jaar voor de vierde achtereenvolgende keer weer ligt, is nog even de vraag. „Maar er zijn diverse gesprekken gaande met mensen die het over willen nemen”, vertelt organisator Emiel Pegge. Nu eerst 4 weken ijspret.[2]
- Winters boden óók ijspret in al zijn verschijningsvormen: sleetje rijden en schaatsen, individueel dan wel in groepsverband, het was een belangrijke volkssport voordat voetbal aan z'n opmars begon - en naar verluidt het enige tijdverdrijf waarin Nederland waarlijk klasseloos was.[3]
1.
- Het woord ijspret staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijspret" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Rutger Borgerink 02-DECEMBER-2017
- ↑ Volkskrant Stefan Kuiper 18 januari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be