groothandelaar
Uiterlijk
- groot·han·de·laar
- samenstelling van groot en handelaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groothandelaar | groothandelaren groothandelaars |
verkleinwoord | groothandelaartje | groothandelaartjes |
de groothandelaar m
- (beroep) een handelaar die zijn producten van fabrikanten koopt en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
- De kleinhandelaar koopt zijn goederen van de groothandelaar.
- (economie) een bedrijf dat zich richt op de koop van producten van fabrikanten en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord groothandelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.