golri
Uiterlijk
golri
- (spreektaal) dollen, lachen, grapjes maken
- «Thérèse arrête pas de golri en cours, elle fait chier les profs.»
- Thérèse zit altijd gekheid te maken tijdens de les, de leraren hebben flink de schijt aan haar. [1]
- «Thérèse arrête pas de golri en cours, elle fait chier les profs.»