gnoe
Uiterlijk
- gnoe
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in 1803 [1]
- Uit Xhosa / Zulu ingqu
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gnoe | gnoes |
verkleinwoord | gnoetje | gnoetjes |
de gnoe m
- (evenhoevigen) Connochaetes individu van een geslacht van evenhoevigen behorende tot de familie der holhoornigen (Bovidae) (die ook de antilopes, geiten, schapen, gemzen en runderen omvat). Het geslacht kent twee soorten, die leven op de grasvlakten van zuidelijk en oostelijk Afrika
1. Connochaetes, een dier behorende tot de familie Bovidae...
- Het woord gnoe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gnoe" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gnoe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be