gepiep
Uiterlijk
- ge·piep
- Naamwoord van handeling van piepen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gepiep | - |
verkleinwoord | - | - |
het gepiep o
- een lange reeks piepgeluiden
- Het gepiep van de kuikentjes was goed te horen.
- Het woord gepiep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gepiep" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be