fundamentsteen
Uiterlijk
- Geluid: fundamentsteen (hulp, bestand)
- IPA: / ˌfʏndaˈmɛntsten / (4 lettergrepen)
- fun·da·ment·steen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fundamentsteen | fundamentstenen |
verkleinwoord | - | - |
de fundamentsteen m
- (bouwkunde) (historisch) blokken van hard materiaal om in de grond een constructie te maken waarop een bouwwerk wordt gebouwd
- ▸ ⧖ Op den dag dat de lente aanving van het jaar 1321 luidden de klokken van de oude Domkerk en een blijde processie toog naar de plek, waar de vochtige bodem diep ontbloot lag. Bisschop Frederik, oud en krank, was op zijn slot gebleven, maar Heer Jacob, de deken, en Heer Gisbert van Everdingen, de oudste der Kanunniken, daalden af en metselden den fundamentsteen, die daar voor ongetelde eeuwen den toren zou dragen.[2]
- Het woord 'fundamentsteen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron P.H. van MoerkerkenJan van den Dom. in: De Gids., jrg. 75 nr. 3 (maart 1911), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 539 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 14
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Historisch in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal