doelwit
Uiterlijk
- doel·wit
- samenstelling van doel en wit [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doelwit | doelwitten |
verkleinwoord | doelwitje | doelwitjes |
het doelwit o
- het punt waarop men zijn schiettuig richt
- Het schot ging net naast het doelwit.
- meer figuurlijk: het punt waarop men iets richt
- Hij was altijd het doelwit van pesterijen.
- ▸ Ik rende hard weg maar werd achtervolgd door een zwerm zwarte insecten. Pas 100 meter verder durfde ik te stoppen om de schade op te nemen. Vooral mijn linkerkuit was het doelwit geweest en werd met de minuut dikker en pijnlijker.[2]
1. het punt waarop men zijn schiettuig richt
- Het woord doelwit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doelwit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ doelwit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be