dikbuikig
Uiterlijk
- dik·bui·kig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dikbuikig | dikbuikiger | dikbuikigst |
verbogen | dikbuikige | dikbuikigere | dikbuikigste |
partitief | dikbuikigs | dikbuikigers | - |
dikbuikig [2]
- met een dikke buik
- ▸ Hij heeft jarenlang motorgereden, drinkt overvloedige hoeveelheden bier en springt zo vaak als maar kan dikbuikig het water in.[3]
- ▸ Ik geniet trouwens ook erg van de vrijdagavondsenioren die voor de buis roepen dat ze zó van de Leeuwinnen winnen. Laten we het één keer doen, mensen. Elf dikbuikige mannelijke amateurs tegenover Sari en co.[4]
- Het woord dikbuikig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ dikbuikig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lulu Miller“Waarom vissen niet bestaan” (2023), Lebowski Publishers , ISBN 9789048867325
- ↑ Weblink bron Eefje Oomen“‘Als voetbalhater haast ik me nu het schompes voor Oranje’” (28-06-2019), Tubantia