dienaar
Uiterlijk
- die·naar
- In de betekenis van ‘ondergeschikte’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- Naamwoord van handeling van dienen met het achtervoegsel -aar [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dienaar | dienaars dienaren |
verkleinwoord | dienaartje | dienaartjes |
de dienaar m
- (beroep) iemand die in persoonlijke dienst van een meester is
- Hij werd door zijn eigen dienaren vermoord.
- Het woord dienaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dienaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dienaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dienaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be