decibel
Uiterlijk
- de·ci·bel
- afgeleid van het eponiem bel met het voorvoegsel deci-, in de betekenis van ‘verhoudingsmaat voor m.n. geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decibel | decibellen decibels |
verkleinwoord |
de decibel m
- (natuurkunde), (eenheid) eenheid met een logaritmische schaal voor geluidsintensiteit
- Het woord decibel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decibel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bel (geluidseenheid) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "decibel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Eponiem in het Nederlands
- Voorvoegsel deci- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Natuurkunde in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %