dummy
Uiterlijk
- dum·my
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘model van uitvoering, pop’ voor het eerst aangetroffen in 1931 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dummy | dummy's |
verkleinwoord | dummy'tje | dummy'tjes |
- nabootsing van een bepaald voorwerp, iets dat er op moet lijken
- ledenpop
- blinde in het kaartspel
- sufferd, domkop
- wij hebben niets aan het boek 'Windows voor dummies'
- Het woord dummy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dummy" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dummy" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dummy op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be