besluiteloosheid
Uiterlijk
- be·slui·te·loos·heid
- afgeleid van besluiteloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | besluiteloosheid | |
verkleinwoord |
de besluiteloosheid v
- het besluiteloos zijn
- De besluiteloosheid van de zwakke bestuurder deed het bedrijf weinig goed.
- De besluiteloosheid van de arts deed zijn patiënten weinig goed.
- ▸ Onzekerheid, besluiteloosheid, twijfel: de verschillende namen kwamen allemaal op hetzelfde neer.[1]
- Het woord besluiteloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.