bandwerk
Uiterlijk
- band·werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandwerk | |
verkleinwoord |
het bandwerk o
- zaken die men in groten getale maakt zonder veel variatie
- ▸ Grunberg was een fabriekje geworden, en er raakte sleet op de kwaliteit van zijn bandwerk.[2]
- (bouwkunde) bandvormige versiering in een bouwwerk
- ▸ Het gebouw oogt in eerste instantie een beetje protserig met zijn rode bakstenen gevel, bandwerk in natuursteen en spitse, gotisch aandoende bogen.[3]
- [1] lopendebandwerk
- Het woord bandwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Roderik Six“Dat Grunberg een slechte minnaar is, maakt hem nog geen slechte kunstenaar” (17/06/2019), HP de Tijd
- ↑ Weblink bron “Stadsgezichten: Turngebouw/De Krakeling” (9 september 2010), Het Parool