[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

armer

Uit WikiWoordenboek
  • ar·mer

armer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van arm
     Vijf minuten later stonden ze een illusie armer buiten.[1]

armer

  1. vergrotende trap van arm


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
armer
armais
armé
eerste groep volledig

armer

  1. bewapenen, uitrusten



  • ar·mer
Naar frequentie 3936

armer, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van arm


  • ar·mer
Sterke
verbuiging
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief armrer armri armer armre
datief armrem armrer armrem armre
accusatief armrer armri armer armre
Zwakke
verbuiging
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief armer armer armer armre
datief armre armre armre armre
accusatief armer armer armer armre
Gemengde
verbuiging
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief armrer armri armer armre
datief armre armre armre armre
accusatief armrer armri armer armre

armer

  1. overtreffende trap van arm

armer

  1. nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van arm

armer

  1. datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van arm

armer

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud vergrotende trap van armer

armer

  1. bepaald nominatief en accusatief enkelvoud vergrotende trap van armer

armer

  1. onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud vergrotende trap van armer