angel
Uiterlijk
- an·gel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | angel | angels |
verkleinwoord | angeltje | angeltjes |
de angel m
- (zoötomie) orgaan waarmee wespen, bijen en soortgelijke dieren steken
- De angel van de bij blijft in de steekwond achter.
- vishaak
- Gooi de angel even uit.
[1] termen uit de entomologie:
- Iemand aan zijn angel krijgen
1. het orgaan waarmee wespen, bijen en soortgelijke dieren steken
2. een vishaak
- Het woord angel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "angel" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "angel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ angel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ angel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ angel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zoötomie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %