[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

allegro

Uit WikiWoordenboek
1. Het allegro uit het celloconcert in G-majeur van Vivaldi op Wikipedia (nl).
  • al·le·gro

allegro

  1. (muziek) opgewekt en levendig gespeeld zodat het vrolijk klinkt
    • Eindelijk begon men met een allegro gezongen: "Sa doe! A sa! oooh!" [3]
  2. (taalkunde) in allegrovorm: een (meestaal verkorte) woordvorm van een snel gesproken woord, bijv. zo'n voor 'zo een'; vaak gebruikelijk voor dialecten en in muziekteksten
    «Lied von Bully Buhlan: Hab'n Sie nicht, hab'n Sie nicht, hab'n Sie nicht ne Braut für mich?»
    Lied van Bully Buhlan: Heb je niet, heb je niet, heb je niet een bruid voor mij?
enkelvoud meervoud
naamwoord allegro allegro's
verkleinwoord allegrootje allegrootjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

het allegroo

  1. (muziek) muziekstuk of deel daarvan dat opgewekt en levendig gespeeld moet worden
    • Maar de nazi’s probeerden jazz wel te temmen. Django put herhaaldelijk uit de richtlijnen die de Duitse Gauleiter in Praag uitvaardigde voor jazzbandjes: geen riffs, drumsolo’s of scat, maximaal 20 procent foxtrot en 10 procent syncopatie, levenslustige teksten zonder "joodse somberheid", een vlot allegro "passend bij het Arische gevoel voor discipline en gematigdheid", evenwel zonder in het jachtige tempo van "hot jazz" te vervallen, geen snaarplukken, de contrabas louter met strijkstok bespelen, enzovoorts. [4]
    • In het daarop volgend allegro wordt de eenheid, maar ook de taalverscheidenheid tussen Vlamingen en Walen beklemtoond:
      En van Aerlen tot Oostenden
      By bekenden, onbekenden
      En by Vlaming en by Wael
      Roept men in de Moedertael:
      Leve! Leve! Ja, Hij leve!!...
       [5]
81 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]


allegro

  1. (muziek) allegro


  enkelvoud meervoud
  mannelijk  /
  vrouwelijk  
allegro allegros

allegro

  1. (muziek) allegro


enkelvoud meervoud
mannelijk allegro allegri
vrouwelijk allegra allegre

allegro m

  1. opgewekt, vrolijk
  2. (muziek) allegro


  • IPA: /alɛgrɔ/
  • al·leg·ro
  • Afgeleid van het Italiaanse allegro

allegro

  1. (muziek) allegro; opgewekt, vrolijk, levendig