agrarisch
Uiterlijk
- agra·risch
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. de landbouw’ voor het eerst aangetroffen in 1769 [1]
- afgeleid van agrārius met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | agrarisch | agrarischer | |
verbogen | agrarische | agrarischere | |
partitief | agrarisch | agrarischers | - |
agrarisch
- betrekking hebbend op de landbouw
- De agrarische sector is de laatste eeuw sterk gemoderniseerd in Nederland.
- Het woord agrarisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agrarisch" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "agrarisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agrarisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be