agitator
Uiterlijk
- agi·ta·tor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onruststoker’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Naamwoord van handeling van agiteren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agitator | agitatoren agitators |
verkleinwoord | agitatortje | agitatortjes |
- onruststoker
- tijdens het rijden langzaam draaiende trommel voor het vervoer van betonspecie
- Het woord agitator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agitator" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "agitator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agitator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be