afzichtelijk
Uiterlijk
- Geluid: afzichtelijk (hulp, bestand)
- IPA: /ɑf'sɪxtələk/
- af·zich·te·lijk
- In de betekenis van ‘wanstaltig’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- Afgeleid van het verouderde afzicht (lelijkheid) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afzichtelijk | afzichtelijker | afzichtelijkst |
verbogen | afzichtelijke | afzichtelijkere | afzichtelijkste |
partitief | afzichtelijks | afzichtelijkers | - |
afzichtelijk
- zo lelijk dat men de neiging heeft de blik elders te richten
- Ik dat ongeluk liep hij een afzichtelijke brandwond op.
- Het woord afzichtelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afzichtelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "afzichtelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -lijk in het Nederlands
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %