[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

aanstaande

Uit WikiWoordenboek
  • aan·staan·de
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstaande aanstaanden
verkleinwoord - -

de aanstáándev / m

  1. verloofde
    • Hij wou graag met zijn aanstaande op vakantie. 

áánstaande

  1. verbogen vorm van de stellende trap van aanstaand
    • Wij gaan aanstaande zondag naar Deventer om de wedstrijd te zien. 
     Aangezien de tweeling vrijdagavond steevast bloednerveus werd vanwege de aanstaande cadeautjes en het partijtje, sliep niemand die nacht fatsoenlijk.[2]
     De resten zullen nog tot aanstaande zaterdag te zien zijn. Voor wie niet naar Padua kan afreizen heeft de kerk een webcam opgehangen die 24 uur per dag uitzendt.[3]
     De zoon was eindelijk in behouden haven, als je dat kon zeggen van een aanstaande marineofficier die niet op zee zou opereren.[4]

aanstáánde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van aanstaand bij plaatsing achter een zelfstandig naamwoord dat een datum aanduidt
    • Zondag aanstaande ga ik naar de verjaardag van mijn moeder. 
vervoeging van: aanstaan
verbogen vorm: aanstaandee

áánstaande

  1. verbogen vorm van aanstaand, het onvoltooid deelwoord van áánstaan
    • Door de aanstaande radio kon ik niet verstaan wat ze zei. 
    • De haar nog het meest aanstaande schoenen waren veel te duur. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. aanstaande op website: Etymologiebank.nl
  2. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Italianen in de rij voor St. Antonius” (Maandag 15 februari 2010, 15:51), NOS
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be